N.N. werd op 13 januari 2025 dood aangetroffen in een kraakpand in Kessel-Lo. Zijn identiteit kon niet achterhaald worden. Hij werd begraven op dinsdag 6 mei op de Leuvense stadsbegraafplaats.
N.N.
Nomen nescio. Ik weet de naam niet.
N.N. staat dus niet voor Nico Neyens, Norbert Ngonge of Nafwel Nasri. De man is een onbekende.
Vier maanden geleden, op 13 januari, werd hij dood aangetroffen in een kraakpand in Kessel-Lo. Volgens de medewerker van de Onderneming zou hij zo’n veertien dagen eerder overleden zijn. Toen was het Nieuwjaar, of daaromtrent.
Sindsdien heeft men geprobeerd te weten te komen wie die overledene is. Dat lukte niet. Na vier maanden werd besloten om de zaak voorlopig af te sluiten en de man te begraven.
Geen identiteit. We kennen zijn naam niet. We kennen dus evenmin zijn leeftijd of zijn nationaliteit. Alleen dat het een man is. Was.
Ik zou een verhaal kunnen schetsen over DNA, cold cases, speurwerk, maar dat zegt allemaal niets over de man die we moeten begraven. Over hem weten we niks.
De medewerker van de Onderneming belde me uitgerekend toen ik thuiskwam van de vorige eenzame uitvaart, die van meneer A.G. Aan de telefoon vermeldde hij de straat waar het lijk van N.N. gevonden werd. Die ligt vlak bij het station. Ik ga er een kijkje nemen.
Het is een kort zijstraatje van een drukke baan. Allemaal rijhuizen. Ik hoop het kraakpand te vinden waar N.N. gevonden werd. Dat valt tegen. De ene kant van de straat lijkt wel collectief leeg te staan. De brievenbus van het eerste huis is afgeplakt met tape waarop ‘ONBEWOONT’ geschreven is. Twee huizen verder is het venster naast de voordeur afgeplakt, nog een huis verder is er een spaanplaat voor de deur getimmerd. Bij twee andere huizen kan ik zomaar binnenkijken, dwars door alle kamers tot het koertje achteraan. Hier en daar ligt rommel op de vloer, nergens staan meubels. Het is een straatje zonder doorgaand verkeer. Wie hier niet hoeft te zijn, komt hier niet. Te midden van de opgeknapte stationsbuurt lijkt het door de stadsontwikkelaars vergeten te zijn, pijnlijk overbodig, als een ontstoken appendix. Het is inderdaad een geschikte plek om eenzaam te sterven.
Maar wie zegt dat N.N. alleen was toen hij stierf? Had hij kompanen die niks met zijn dood te maken wilden hebben? Waren er drugs in het spel? Was de man al lang dakloos of had hij nog maar recent een plek gevonden in het pand? Kwam hij van verre? Was het een vluchteling zonder papieren? Het zijn allemaal speculaties die rondjes draaien in mijn hoofd maar waarop nooit een antwoord komt.
Mustafa heeft net hetzelfde ervaren, zegt hij wanneer we elkaar dinsdagochtend op de begraafplaats begroeten. Al die onbeantwoorde vragen.
Voor een keer vindt de uitvaart ’s ochtends plaats – meestal is dat in de namiddag, wanneer de reguliere uitvaarten al achter de rug zijn. De dag is zomers zonnig maar lentekoel aangebroken. Voor ik naar de begraafplaats vertrok, ving ik nog net het weerbericht op: ‘Een hogedrukgebied ligt boven de Britse Eilanden. We vertoeven aan de oostelijke flank hiervan met aanvoer van frisse polaire zeelucht van over de Noordzee.’
N.N. werd niet gecremeerd, hij zal begraven worden – misschien met het oog op een vervolg. De kuil is gedolven, de touwen liggen klaar. Ook voor de man en de vrouw van de Onderneming en de twee begraafplaatsmedewerkers is het de eerste keer dat ze zoiets meemaken. Nooit eerder namen ze afscheid van een mens van wie ze de naam niet kennen. Ook zij speculeren volop over het hoe en waarom, zonder dat er iets van te verifiëren valt.
De kist wordt uit de lijkwagen geschoven en op een katafalk gezet. De vrouw van de onderneming leest een mooie tekst voor over de onzichtbare rugzak vol vreugde en zorgen die we allemaal met ons mee dragen. Dan geeft ze het woord aan Mustafa. Hij koos bewust, zo zegt hij, voor een prozagedicht.
Ik weet niet tot wie ik mij richt. Hoe moet ik u aanspreken? Meneer? Jongeman? Dokter?
Wat ik wel weet is dat u helemaal alleen bent gestorven. In complete anonimiteit, zoals u blijkbaar ook leefde. Hoelang of waarom? Niemand die daar antwoord op kon geven. Men wist bitter weinig over u.
U stond wat afkerig tegen de gang van zaken. U wilde niet meedraaien met deze wereld, dus zocht u een andere, geankerd in de marge, waar u vrij was om te gaan en staan waar en wanneer u dat wilde.
Ik heb, tegen uw principe in, de weetgierige schrijver uitgehangen. Ziet u, anoniem, onbekend; dat zijn fremdkörper voor ons. Wij willen associaties. Met het ongewisse, daar kunnen wij niet mee om.
U bent een x, een blanco, een hiaat, een vraagteken? Een onbezongen held.
U bent met uw mysteries heengegaan. Veel wijzer ben ik niet geworden.
Behalve dit:
U bracht mij in herinnering wat een zegen anonimiteit is. Een hoger goed dat we in hyper-geconnecteerde tijden zijn vergeten of er domweg niet langer waarde aan hechten. Wij willen wel meedraaien. We willen gezien en gehoord worden, zoveel mogelijk. Ook al verlangen we diep van binnen naar een leven zoals u dat voorzag: er gewoon te zijn, zonder meer.
Ze zeggen dat bergen en zeeën geen geheugen hebben. Dat ze zich daarom niet anders voordoen dan wat ze zijn, een onbekende massa water en steen. Ze wekken ontzag, boezemen angst in omdat we ze niet kennen. U, u vreesde het onbekende niet, u omarmde het, was het zelf. En dat maakte u vrij.
Een vrij mensenkind, dat er gewoon was, op deze ronddraaiende wereld.
Vaarwel,
Uw dichter
De mannen gaan aan de slag. N.N. kan niet zwaar geweest zijn, denk ik, want met z’n tweeën kunnen ze de kist vlot van de katafalk tillen en op de touwen zetten. Balancerend op de touwen zakt de kist vervolgens in de kuil. Het gedicht van Mustafa dwarrelt erachteraan. Ik grijp een handvol aarde en werp die boven op de kist. Naast de kuil ligt een eenvoudig houten kruis gereed, met daarop in witte letters ‘ONBEKEND’.
mooi.
We zijn bereid meer te willen te weten komen van Otzi, die een goeie 5000 jaar geleden om het leven kwam, en die werd gevonden in 1991.
Laat Nomen Nescio nog enkele duizend jaar wachten.