Mevrouw A.N. werd geboren op 27 maart 1944 in Jena en overleed op 14 mei 2024 in Brugge in woonzorgcentrum Sint-Pietersmolenwijk. Haar uitvaart vond plaats op 22 mei 2024 om 15u30 op de parkbegraafplaats van de Blauwe Toren in Brugge.
De
acacia staat enkele dagen in bloei wanneer ik bericht krijg dat
mevrouw N is gestorven. Niemand kan komen. Haar bewindvoerder zit in
het buitenland en haar beste vriendin is dementerend, kan komen noch
gesproken worden.
Het wooncentrum ligt als een witte exotische paddenstoel buiten de ring van Brugge. De afdelingen dragen namen van bloemen. Jasmijn en Azalea liggen op de eerste verdieping, op twee Lelie en Lotus en op het gelijkvloers Roos, Viooltje en Zonnebloem. De gangen zijn breed, leeg en licht. Ik kom er enkel een oudere dame tegen. Voor wie kom je? vraagt ze. Ik zeg: voor een dame die er niet meer is, mevrouw N. Ach, repliceert ze, die zat op mijn afdeling. zij gooide altijd met van alles. Het zal haar refrein worden over mevrouw N.
Op de afdeling neem ik plaats tussen de residenten en het personeel. Ze schetsen mij een beeld van iemand die van muziek en bloemen hield. Ze zong mee met schlagers, Duitse kinderliedjes van de Wiener Sängerknaben. Ze was geboren in Duitsland, als dochter van een Duitse officier en Belgische moeder. Veel meer reconstructie van haar leven is er niet. Als er niemand is om je verleden mee te dragen, word je vooral in een oeverloos heden teruggeworpen, begrijp ik: ‘Ze droeg kleurrijke kleren, vooral rokjes, speelde graag bingo, at veel zoet’. ‘… maar durfde er ook mee te gooien’. Over het motief van dat gooien krijg ik geen duidelijkheid. De begeleiding doet er vergoelijkend over: ‘ja, dat deed ze soms als ze zich niet goed kon uitdrukken’. Waarom kon ze zich niet goed uitdrukken? Speelde de taal haar parten? Of haar leeftijd?
Wellicht zou de ouderenpsycholoog mij hier iets over kunnen vertellen. Maar die kan ik pas dinsdag bereiken en mevrouw N. wordt woensdag begraven. Verder krijgt mevrouw N. vooral gestalte door de dingen die ze niet deed: ze was niet gehuwd, had geen kinderen, heeft niet gewerkt, had geen hobby’s. Niettemin krijg ik twee tekeningen van haar te zien. De eerste is de inkleuring van een voorgedrukte bloem. De tweede tekening is een zelfportret. Deze laat zien dat mevrouw N. geen voorgedrukte lijnen nodig had. Haar gelaat krijgt vorm door de groeven in haar gezicht, het kapsel door zwierige zwarte lijnen, de ogen verzinken in hun eigen blauw. Heb je geen foto genomen van de tekening? vraagt de dichter. Nee. Misschien wil ik mij de tekening herinneren, hoe kort ook, vertrouwen op het geheugen in tijden van beeldovervloed.
De kamer van mevrouw N. lijdt daar alvast niet onder. In een vaas staan drie uitgebloeide tulpen. ‘Die heeft ze gekregen voor Moederdag’. Het enige persoonlijke rekwisiet is een kleine glazen bol van Saarburg. Het stadje zit gevangen in de bol, samen met tientallen snippers, vlokken sneeuw. Was ze gelovig? Ja, ze is wel eens naar Lourdes geweest.
Op de begraafplaats is er behalve de twee mannen van het uitvaartcentrum en de dichter nog één iemand: een medewerkster van het rusthuis. De dichter heeft zijn gedicht laten afdrukken en geeft ons nu elk een rouwkaart*. ‘Normaal doet de familie dat, nu doe ik het’, zegt hij. De uitvaartondernemer legt de kaart en een rode roos naast de urne en Herman schetst de context waarin mevrouw N. geboren is: in Duitsland, in volle oorlogstijd. Wanneer ze één jaar oud is, wordt de stad Jena verwoest door bombardementen en vallen Amerikaanse troepen binnen. Ik vraag me af wat de impact van deze gebeurtenissen op haar prille leven moet zijn geweest, zegt hij. Daarna leest hij met vaste stem:
altijd zijn we te laat om elkaar te hebben gekend
te
laat voor het gesprek dat we hebben uitgesteld
waarom je met dingen gooit
hoe je aan die geboorteplaats komt verdomme
in volle oorlog een jaar voor de finale bommen
en
hoe aan dat snoezig souvenir uit Saarburg
welke wind deed je hier belanden
en waarheen zal je as nu waaien
ik schud je sneeuwbol en roep je op
met
het weinige dat ik van je ken
vrucht van een oorlog slachtoffer van een bombardement
te laat om elkaar te hebben gekend
te laat voor het gesprek dat we hebben uitgesteld
we kijken je na tot je er niet meer bent
laten Die Wiener Sängerknaben je begeleiden naar het paradijs
waar een goede vader je in de armen sluit
Wanneer
de as is uitgestrooid legt de uitvaartondernemer de roos en het
gedicht in het gras. De medewerkster benadrukt wat een lieve dame
mevrouw N. was. Dat gooien, zegt ze, dat was alleen maar omdat ze
uitgedaagd werd door een medebewoonster. Nee, ze was echt een lieve
vrouw. Ze was helemaal opengebloeid op onze afdeling, we zullen haar
missen.
Altijd
zijn we te laat om elkaar te hebben gekend waait
het
door mij heen wanneer
ik veel te laat een mail van de bewindvoerder in mijn box open. De
regels dichten gaten in het verhaal van mevrouw N. én roepen nieuwe
vragen op. Tot haar veertiende woont ze bij haar vader in Duitsland.
Wanneer ze ‘gedragsproblemen’ vertoont, stuurt hij haar naar haar
moeder, die haar laat opnemen in een psychiatrisch ziekenhuis, waar
ze haar verdere jeugd slijt.
Het diensthoofd van het ziekenhuis ontfermt zich over haar en blijft
haar na haar ontslag bezoeken, jarenlang, tot ze niet meer kan, omdat
ze zelf begint te dementeren. Na de opname volgt eerst beschut en
later zelfstandig wonen met ondersteuning. Ze leeft geïsoleerd,
heeft met niemand contact. De mail eindigt met enkele zinnen die mij
fascineren omdat ze met elkaar samenhangen en ook weer niet. Ze lezen
als losgeslagen brokstukken, scherven uit verschillende tijden, quasi
haastig bijeengesprokkeld: ze had autisme. Er was gebrek aan affectie
in het verleden. Ze heeft geen kinderen. Haar moeder kwam af en toe
op bezoek. Ze heeft nog één broer. De rest is gestorven. Ze is
nooit naar school geweest.
Het
treft mij dat deze vrouw om welke reden dan ook haar jonge, vormende
jaren moet doorbrengen tussen mentaal zieke mensen. Maar het treft
mij óók dat het diensthoofd van de instelling haar niet heeft
losgelaten na de opname. Buiten, achter mijn scherm valt mij de
acacia weer op. De meeste van zijn bloemen liggen nu op de grond. Zo
snel gaat het. Zo stil ook. En altijd zijn we te laat om elkaar te
hebben gekend.
(*) De rouwkaarten die Herman liet maken, worden verdeeld in het woonzorgcentrum maar liggen ook in de boekhandel De Reyghere in Brugge.
Ontroerd op deze zondagochtend met het grijs van de zee voor me en de acacia op mijn netvlies... ' toeval" bracht me naar dit artikel om met weke ogen en een warm hart de dag in te gaan in de nazindering van dit ontroerend verhaal en prachtig gedicht.. altijd zijn we te laat om elkaar te hebben gekend... 🌷🌀🌷
Ik vind het fijn dat er zo'n mooi initiatief bestaat ...proficiat aan de dichter, het ontroerde mij😪wel erg om te weten dat er mensen zijn die niemand meer hebben van familie die naar hen omkijkt