De Eenzame Uitvaart van Meneer K.W. in Sint-Niklaas

Dinsdag 1 april 2025
Sint-Niklaas, Heimolen
Dichter van dienst: Sofie De Moor
Auteur verslag: Frank Pollet

Meneer K.W. werd geboren op 7 juni 1963 in Sint-Niklaas en overleed er op 25 maart 2025. Zijn uitvaart vond plaats op 1 april 2025 om 14 uur in het Gedenkbos van Begraafplaats Heimolen in Sint-Niklaas.

Het is volop Jeugdboekenmaand en dus voor jeugdauteurs drukke tijden: ze hotsen van school naar bib, doorkruisen het hele Vlaamse land en proberen jongeren aan het lezen te krijgen of, in het beste geval, te houden. Midden in zo'n lezing begint mijn Watch te trillen. Ik kijk en zie de naam van de uitvaartfirma. Het is weer zover…

En jawel, wanneer ik een uurtje later terugbel, zegt de begrafenisondernemer dat er opnieuw een Eenzame Uitvaart is: meneer K.W.. Hij werd geboren in Sint-Niklaas op 7 juni 1963 en is er op 25 maart overleden. Een en ander is via de politie verlopen, maar het is geen verdacht overlijden. Ik krijg het telefoonnummer van een contactpersoon bij het Welzijnshuis.

Een vriendelijke jonge stem staat me te woord. Wat kan ze me over meneer K.W. vertellen? 'Eh, niet zoveel, eigenlijk. Hij was vrij verward, superhandig, vriendelijk… Hij kreeg financiële steun via het OCMW… Eh, hij wist wat hij wou: je kon hem niet makkelijk overtuigen van iets anders dan wat hij dacht… Dat is het zowat.'

Ik opper dat dit toch wel héél weinig informatie is om mijn collega Sofie De Moor, dichter van dienst, te briefen, en pols hoe lang ze de man begeleid heeft.

'2,5 jaar, we hebben ook vaak gebeld.'

Stilte. Weet je na zo’n lang contact echt zo weinig over iemand? Ik probeer met wat vragen meer over meneer K.W. te weten te komen, maar voel algauw dat ik niet veel verder zal geraken.

'Hij woonde alleen… In een huis… Had projectjes, was graag bezig met plantjes, met knutselen, hij was handig.'

Ook op mijn vraag hoe het komt dat hij steun van het OCMW kreeg, blijft mijn contactpersoon op de vlakte: 'Mentaal was het voor hem niet mogelijk om te werken, hij had moeite met op tijd opstaan; boodschappen doen vroeg hem al veel, dat was al een zware fysieke inspanning.'

Wanneer ik vraag wat er precies scheelde, houdt de vriendelijke stem de boot af: 'Hij was ziek, maar het was nooit duidelijk wat er scheelde.'

Ik laat me ontvallen dat dit toch wel héél weinig informatie is om een gedicht mee te schrijven.

'Beroepsgeheim, meneer. Ik kan u echt niets méér vertellen…'

Gelukkig behoort een huisadres doorgeven blijkbaar niet tot het beroepsgeheim…

De volgende dag sta ik voor het gebouw waarin meneer K.W. tot voor vier dagen woonde. Het ziet er een droef en onverzorgd honk uit dat al geruime tijd onbewoond lijkt. Bij de buur rechts bel ik aan. I., een vriendelijke vrouw, staat me te woord. Haar tongval doet me Oost-Europese roots vermoeden.

'Is die man overleden?? Allé zeg, die mens. Allé… Echt?'

Ik vertel de dame dat de uitvaart van meneer K.W. aanstaande dinsdag, 1 april om 14 uur plaatsvindt in het Gedenkbos op Heimolen. Ze lijkt het nauwelijks te horen. Ik geef mee dat de man geen familie of vrienden heeft. Ze knikt. Wanneer ik haar vraag of ze me wat over haar buurman kan vertellen, komt ze niet veel verder dan plantjes en een fiets. Of toch: hij had een baard en grijs lang haar. Hij sprak nooit, keek niet eens op.

'Allé zeg, overleden… '

Wanneer ik vraag of ze zich toch nog iets herinnert, want dat een gedicht voor hem het enige is wat we nu nog kunnen doen, zegt ze plots: 'Enige tijd geleden was hij aan het roepen, altijd maar roepen. Ik dacht: moet ik nu iets doen? Maar het ging over, dus ja…'

Een ongemakkelijk gevoel bekruipt me.

'Misschien moet je M. eens polsen, een Syriër, een vriendelijke man die op de verdieping boven K.W. woont.'

Ik knik.

'Ik heb zelf ook een klein netwerk', fluistert ze. 'Misschien moet je er wat aan doen', suggereer ik. Ze knikt. 'Ik ben ermee bezig.'

Ik bel twee keer aan bij de Syrische bovenbuur van meneer K.W., maar die geeft niet thuis. Dan probeer ik het bij de linkerbuur. Het poortje gaat open, een kleine energieke man staat me vriendelijk te woord.

'O, nee, gestorven?! Dat wist ik niet, nee, geen enkel idee eigenlijk.'

Of hij iets over meneer K.W. kan vertellen?

'Nee, meneer, ik kende hem niet. Ik heb hem wel eens bezig gezien met een fietspomp. Dat is alles… Hij had lang haar, een baardje. Hij gaf een nogal onverzorgde indruk… Allé zeg, gestorven…'

Ik stel nog een aantal vragen, maar de man vertelt uitsluitend over zichzelf: hij heeft vier jaar geleden alle contact met zijn broer en zus verbroken want via de notaris moest hij te weten komen dat zijn vader anderhalve maand voordien was overleden.

'Ik heb niemand nodig, meneer. Ik heb mijn hond.'

Ik vraag of hij geen vrienden heeft die hij kan contacteren wanneer er met hem iets scheelt.

'Nee, ik heb geen vrienden nodig. Ik ben gelovig, er is altijd iemand bij me…'

En dan, als uit het niets, zegt de man plots: 'Maar nu je het zegt, vorige week heb ik op een bepaald moment blauw licht gezien. Heel de lucht was blauw. Ik heb de voordeur opengetrokken, en de politie zien staan. Ik dacht nog: er zal toch niets met I., de buurvrouw, schelen?! Maar nadien ben ik dat dan vergeten te vragen.'

Thuis tik ik op Facebook de naam K.W. in. Er bestaat wel degelijk een profiel met die naam. Maar er is geen info, er zijn geen foto's, geen vrienden. Facebook is voor een keer een perfecte afspiegeling van het echte leven.

Op 1 april lacht de zon uitbundig over Begraafplaats Heimolen. Wanneer Sofie De Moor en ik op Parking B arriveren, zijn de begrafenisondernemer en drie mensen van het Welzijnshuis al ter plekke. Ze hebben elk met hun specialisme K.W. begeleid. Ik maak kennis met de vriendelijke stem van enkele dagen geleden. We wachten op een collega die K.W. vaak thuis bezocht. Ze blijkt op Parking A te staan wachten. Even later komt ze met de fiets aangevlogen. De grafdelver is present, hij wacht in de auto die even verderop staat.

Het is een hele wandeling naar het Gedenkbos. De E17 doet onze gedempte gesprekken in geruis opgaan. Nadat we gearriveerd zijn bij de plek waar meneer K.W. ter aarde wordt besteld in een afbreekbare urne, deel ik de kaartjes uit waarop het gedicht van Sofie is geprint. Ze leest sereen voor:

Jouw Tuin van Eden

voor K.W


Met het hoofd licht gebogen,

jouw ogen op de oneffenheden

die voor je voeten werden

gezaaid, fietste je de straat uit.

Dat je als geen ander wist

hoe je planten stekken kon,

de steel schuin afgesneden,

in een glas water gezet en dan


wachten tot jullie samen

zouden wortelen. Je handen

als een serre om wankele

woorden gebouwd. Hoewel


je dacht dat je op eigen kracht

moest groeien, ging de omgeving

aan jou voorbij. En jij ging op

in jouw wereld vol groen.


De begrafenisondernemer nodigt ons uit om de urne nog even aan te raken, waarna de grafdelver ze in de put laat zakken. Een vreemde emotie verspert me de keel. Ik zie hoe moeilijk de jonge stem het krijgt, ze is duidelijk aangedaan. Op de weg naar de parking probeer ik haar met een schouderklopje te troosten. Het is immers een van de eerste keren dat iemand sterft die zij begeleidt.

Wanneer we weer op de parking staan, komen de tongen wat losser. De collega-met-de-fiets was vorige week vrijdag bij K.W. op huisbezoek geweest, maar ook nadat ze drie keer had aangebeld, had hij de deur niet geopend.

‘Dat was niet van zijn gewoonte, dus vermoedde ik dat er iets scheelde en heb ik de politie gebeld. K.W. had het graag warm, dus ja, na vier dagen was zo’n lichaam al flink aan het ontbinden…’

We hebben er duidelijk allemaal onze eigen gedachten bij. Wanneer we wat later afscheid nemen, zeggen we: ‘Tot ziens.’

Daar denken we zeker van te zijn…

Reacties

Marianne

Nog een ontroerend afscheid gekregen op het kerkhof.
Veel dank aan de personen die dit mogelijk gemaakt hebben.
Een fijn emotioneel gedicht.

Contact

VONK & Zonen

Maarschalk Gerardstraat 4 - 2000 Antwerpen

email hidden; JavaScript is required

Op de hoogte blijven van nieuwe verslagen en gedichten?

Schrijf je in voor de nieuwsbrief
Ondersteund door:
made by