Meneer W.S. werd geboren op 2 oktober 1947 en werd dood aangetroffen op zijn appartement in Leuven op 27 oktober 2016. Hij was dan al enige dagen overleden. De begraving vond plaats op donderdag 3 november 2016 op de Leuvense stadsbegraafplaats.
Een woninglijk, dat is de term die gebruikt wordt. In Leuven zijn een kwart van de Eenzame Uitvaarten voor mensen geweest die thuis dood werden aangetroffen. Het klinkt hard en kil. Dat is het ook. Wie pas na een aantal dagen of weken gevonden wordt, heeft een rafelig sociaal netwerk gehad. Het is ook altijd moeilijk te achterhalen: wie was die man? Of vrouw – maar veruit de meesten zijn mannen.
Zo is het ook in het geval van W.S. Er komt een telefoontje van de firma: meneer W.S. is in zijn appartementje in de Bankstraat dood aangetroffen door de politie. De enige verwanten zijn een broer en een zus, maar die wensen de uitvaart niet bij te wonen. Mogelijk weet men op het OCMW iets meer, krijg ik te horen.
Bij het OCMW is meneer W.S. een beetje bekend. Er is kortstondig contact geweest, een jaar of tien geleden. Men vermoedt dat hij nadien eventjes dakloos geweest is, maar dat is onzeker. Ook moet hij ooit een vriendin gehad hebben die in een project van begeleid wonen zat. In elk geval had meneer het financieel niet breed. Het laatste wat men van hem weet bij het OCMW, is dat hij toch een onderkomen gevonden had. Mogelijk was dat het appartement waarin hij overleed.
En ja, met de zus hebben ze al gebeld. Ze gaf meteen te kennen dat ze het zelf niet breed had en de kosten van de begrafenis niet kon dragen. Geen probleem, daarvoor zorgt het OCMW. Maar zelfs dan zouden zij en haar andere broer – meneer W.S. had dus ook nog een broer – er niet naartoe gaan. Er was nog nauwelijks contact. Bovendien woont ze wat verder, in Heist-op-den-Berg, is ze moeilijk te been en dient ze binnenkort een operatie te ondergaan. Het wordt dus een Eenzame Uitvaart.
De afwijzing van de familie moet gerespecteerd worden, ik besluit niet naar hen te bellen om informatie in te zamelen. Misschien kom ik in het gebouw waar hij woonde iets te weten. Bijna achter alle ramen hangen er papieren met ‘TE HUUR’ erop. Meneer W.S. woonde op de eerste verdieping, ik bel aan bij het enige appartement naast hem. De deurzoemer gaat over, ik duw de deur open en ga naar boven. Op de eerste verdieping zie ik dat links het slot uit de deur is gevezen. Ik klop rechts aan. Een jong meisje doet open en ik stel me voor. Al snel wordt duidelijk dat ze mij niet kan helpen. Ze kent haar overbuur niet, zag hem hooguit even op de gang. Uit alles blijkt dat zij maar een passant is in dit gebouw. Er staan hier wel veel appartementen te huur, opper ik. Ja, zegt ze. Ook het hare? Ja.
Op het OCMW hebben ze me het telefoonnummer gegeven van de huisbaas van meneer W.S. Dat blijkt een spraakzame man te zijn. Meneer W.S. was zijn eerste huurder toen hij het gebouw vijf jaar geleden had laten bouwen. Een vriendelijke man, nooit problemen mee. Hij had ooit een arbeidsongeval gehad en leefde sindsdien van een uitkering. In het begin van de maand kreeg hij die uitbetaald en dan ging hij meteen zijn huur afrekenen. Altijd cash. Altijd op tijd. Wel, op één keer na, lacht de huisbaas, toen was hij wat later en vroeg hij ongerust: ‘Ge gaat me er toch niet uitzetten, hé?’ Maar zo rap gebeurt dat niet.
De huisbaas weet nog een interessant detail te vertellen: meneer W.S. ging geregeld bij Poverello langs. En één of twee vrienden van daar kwamen weleens bij meneer thuis. Een van hen sloeg een paar dagen geleden alarm. De huisbaas was gaan kijken, trof een volle brievenbus aan en waarschuwde de politie. Het is zoals vaak: de grootste verklikker van de eenzamen is de brievenbus.
Mijn volgende – en naar ik hoop laatste – halte is Poverello, in de Sint-Maartenstraat. Het is halverwege de namiddag, lunchtijd is voorbij. Enkele vrouwen zijn nog aan het opruimen of hebben wat rust genomen bij een kop koffie. Het is 31 oktober, een brugdag. Theo, de vrijwilliger die het aanspreekpunt is, blijkt net vandaag afwezig te zijn. Maar de vrouwen kunnen me toch een paar dingen vertellen.
W. kwam bijna elke middag eten, al gebeurde het ook weleens dat hij een korte periode wegbleef. Hij had een goeie kameraad, bij wie hij altijd aan tafel zat. Die is er erg van aangedaan, vertellen ze. De laatste tijd klaagde W. over zijn benen, zijn voeten waren gezwollen en deden pijn. Voor de rest weten ze ook niet zoveel, W. was nogal zwijgzaam. Bovendien vertelt niemand daar gemakkelijk over zichzelf of over wat hij of zij heeft meegemaakt. Rond de eettafels bij Poverello zit dagelijks een verzameling mensen zonder verleden.
’s Avonds bel ik Theo op. Hij bevestigt nog eens wat de vrouwen al verteld hadden en voegt er nog enkele details aan toe. W. moet ooit van een acht meter hoge stelling gevallen zijn en een tijd in coma gelegen hebben. En Theo had ook weleens iets gehoord van een zoon. Maar dat is erg vaag. Wat hij verder nog vertelt: W. worstelde lang geleden met de drankduivel. Maar enkele jaren geleden had hij radicaal met alcohol gekapt. Nu dronk hij bij Poverello altijd een colaatje. Toen W. vorige week al een tijdje niet meer was opgedaagd, is er iemand gaan kijken. De rest van het verhaal is bekend.
Morgen is het een feestdag, maar op 2 november is Poverello weer open, zegt Theo. Dan zal hij iedereen die langskomt laten weten dat de uitvaart van W. op donderdag 3 november plaatsvindt. Hij verwacht dat er wel een paar mensen zullen gaan.
Allerzielen 2016 is een stralende dag. Wanneer ik op het kerkhof aankom, is Lieve er al. Zij verzorgt haar eerste Eenzame Uitvaart. Er zijn nog twee mensen komen opdagen: Theo, met wie ik gebeld heb, en Karin, ook een vrijwilligster bij Poverello. Van de ‘klanten’ van Poverello is niemand aanwezig. Dat hadden ze ergens wel verwacht. ‘Voor veel van hen is dit bijzonder confronterend’, zegt Karin. ‘Het spookt door hun hoofd: zal ik straks ook zo eindigen? Ze vinden het erg wat er met W. gebeurd is, maar naar hier komen, neen.’ Zelfs de beste vriend van W. kon het niet aan.
We lopen achter de corbillard naar de strooiweide. Heel het kerkhof is geschilderd in prachtige kleuren. De herfst tooit de bomen in het diepste rood en bruin. Daaronder staan de rijen chrysanten in geel, wit en paars. We merken het allemaal op.
De man van de Firma plaats de urne op een sokkel en geeft het woord aan Lieve. Zij somt kort enkele levensfeiten van meneer W.S. op en leest dan haar gedicht.
Je stapelde stenen op weg naar een hemel,
wie wist van de wankele stelling waarop.
Je schietgebed had lood in de benen,
je viel pardoes op thuisloze grond.
Daar hield je stand, keurig wit
als de omslag waarmee je stipt
elke eerste een huisbaas verschalkte
en met je lach de hele gemeente.
Je truc was warm lopen voor een rondje
aan de armentafel waar men zwijgt
van de soep die te heet, waar men weet
dat aan deze zijde men kringloopt tot op het einde.
De man van de firma vraagt of we een bepaalde plek willen uitkiezen waar de as van meneer wordt uitgestrooid. Een plek bij een boom of een bloemperk? Dat hoeft niet. ‘We zullen hem zo wel herinneren’, zegt Karin. Als er nu slechts twee mensen gekomen zijn, wie zou er dan later nog naar deze begraafplaats komen om meneer W.S. te herdenken?
Lieve en ik blijven nog even praten met Karin en Theo. Over hun werk bij Poverello. Hoe moeilijk sommige mensen het hebben, met hoe weinig ze moeten rondkomen. Als je 800 euro per maand hebt en je moet 600 euro aan huur geven… Eten en kledij kunnen ze gelukkig voor een habbekrats bij Poverello krijgen. Maar ook daar hebben ze het de laatste jaren moeilijk. Dalende subsidies, overal hetzelfde verhaal. De sociale kaalslag is volop bezig.
Karin en Theo bedanken ons. Wij danken hen nog veel meer. En dan zijn ze weg. Bij Poverello moet een maaltijd opgediend worden.