De Eenzame Uitvaart van Meneer C.R. in Leuven

Woensdag 6 september 2023
Leuven, stadsbegraafplaats
Dichter van dienst: Lieve Desmet
Auteur verslag: Peter Mangel Schots

Meneer C.R. werd geboren in Komen op 30 oktober 1956. Hij overleed in het Imeldaziekenhuis in Bonheiden op woensdag 30 augustus 2023. Sinds 2017 verbleef hij in woon-zorgcentrum Damiaan in Tremelo. De asuitstrooiing vond plaats op woensdag 6 september op de Leuvense stadsbegraafplaats.

‘Hij kreeg al dertig jaar geen bezoek meer.’ Frank van de Onderneming laat er geen twijfel over bestaan: meneer C.R. krijgt een Eenzame Uitvaart.

Het is donderdag 31 augustus, de laatste dag van de vakantie, ideaal om nog een wandeling door de natuur van het Hageland te maken. Maar ook daar heb je telefonisch bereik. Ik vraag Frank of ik hem kan terugbellen wanneer ik thuis ben. De hele tijd blijven zijn woorden door mijn hoofd spoken. Al dertig jaar geen bezoek meer. Mijn stappen worden er vanzelf trager door.

Later op de middag bevestigt Frank wat hij eerder zei: meneer R. verbleef sinds 2017 in wzc Damiaan in Tremelo en kreeg al dertig jaar geen bezoek meer. Ik krijg het niet aan elkaar gerijmd, zes jaar in een woonzorgcentrum en dertig jaar geen bezoek. Nadrukkelijk vraag ik het nog een keer. Frank weet ook niet precies hoe de vork in de steel zit, maar meneer R. zag al dertig jaar niemand meer. Toch had hij broers en zussen, maar het contact met zijn familie was al heel lang verbroken.

Uit de mail met de persoonsgegevens die hij me stuurt, blijkt dat meneer R. en ik dezelfde verjaardag delen. Het schept een band. Hij is zesenzestig geworden, dus verbleef hij al sinds zijn zestigste in een woon-zorgcentrum. Dat is ongebruikelijk. Wat me verder opvalt: hij werd geboren in Komen of Comines, de Henegouwse enclave aan de zuidgrens van West-Vlaanderen. Hoe zou hij in Leuven verzeild geraakt zijn, waar het OCMW de laatste jaren zorg voor hem droeg?

Het is al te laat op de dag om de verantwoordelijke van het OCMW nog op haar bureau aan te treffen. En in wzc Damiaan zijn ze ondertussen begonnen aan de avondrush om de bewoners eten te geven en naar bed te brengen. Margo staat me via de telefoon even te woord. Ze vertelt me dat meneer R. geen gelukkige jeugd heeft gehad. Hij is geboren in Komen maar groeide op in Menen. Ze heeft nog meer informatie, want nieuwe bewoners vullen altijd een boekje in met hun hobby’s, herinneringen en dromen. Een poesiealbum voor senioren. Maar het is druk nu, ik kan beter een dag later zelf naar Damiaan komen.

Op donderdagavond contacteer ik Lieve, die het gedicht zal schrijven. Zoals ik met de geboortedatum, heeft ook zij een zekere link met meneer R. Ook Lieve is opgegroeid in Menen en meneer R. is even oud als haar zus. Maar de kans dat ze elkaar in een tijd van gescheiden jongens- en meisjesscholen tegen het lijf zijn gelopen in een middelgrote stad als Menen is eerder gering. Meneer R. is vermoedelijk al op jonge leeftijd uit Menen vertrokken. Op zoek naar betere oorden.

Op de ochtend van de drukke eerste schooldag belt de verantwoordelijke van het OCMW me. Ze kan me weinig vertellen, beroepsgeheim. Maar ze bevestigt de signalen die ik via de Onderneming en Damiaan al had opgevangen. ‘Meneer R. is er nooit in geslaagd om zich in te passen in de maatschappij.’ Verder kan ze me zeggen dat zijn traject via het Brusselse loopt en dat hij ook even dakloos is geweest. In Damiaan kunnen ze me vast meer vertellen, zegt ze.

Na de stortregens van ’s morgens ligt het woon-zorgcentrum nu te bakken in de hete nazomerzon. Het domein is twee hectare groot, het centrale gebouw is omgeven door meerdere woonblokken. Vijfendertig jaar geleden bracht mijn grootvader hier de laatste twee maanden van zijn leven door maar veel herinner ik me niet van deze plek.

Aan het onthaal zijn ze op de hoogte van mijn komst. De afdeling Lotuslaan waar meneer R. verbleef, bevindt zich in een ander gebouw. Het is een eindje, ik kan beter de parking weer verlaten en heel het gebouw rondrijden.

Daar bel ik aan en brengt een man in lichtblauwe tuniek me naar de juiste afdeling. Ik passeer er verdwaasd gapende ouderlingen in een rolstoel en een dame die wanhopig probeert om haar blouse uit te trekken en daarbij om hulp smeekt. Elien is net aan haar shift begonnen, ze is op de hoogte van mijn komst en heeft al enkele spulletjes van meneer R. klaargelegd, het bewonersboekje en een pocketfotoalbum.

De afdeling heet Lotuslaan. Meneer R. werd hier een halfjaar geleden naartoe gebracht. Voordien verbleef hij in de afdeling Jasmijnlaan, maar een halfjaar geleden werden zijn zorgbehoeften te groot en moest hij verhuizen. Hij leed aan COPD, een longziekte veroorzaakt door een leven lang roken. Omdat hij zo kortademig was, moest hij voortdurend aan de zuurstoffles.

Elien schetst een beeld van een vriendelijke en spontane man. Geen tafelspringer maar wel sociaal. Hij babbelde graag, liep op de afdeling rond en knoopte dan gesprekken aan. Toen hij nog op de afdeling Jasmijnlaan verbleef, ging hij altijd mee op uitstap. Dan bezochten ze de markt, gingen ze een koffie drinken. Aan de activiteiten binnen het wzc deed hij niet altijd mee, maar als er een quiz georganiseerd werd, stond hij van achter een hoekje toe te kijken om af en toe het juiste antwoord te roepen. Cognitief was hij nog heel behoorlijk, zegt Elien.

Het meest van alles hield hij van zijn muziek, van de hits uit zijn jonge jaren. Hij had een uitgebreide platencollectie met veel klassiekers en zijn absolute favorieten, ABBA.

Elien toont me een recente foto van meneer R. Zelden krijg ik de kans om een gezicht te plakken op een naam. Het raakt me om in zijn ogen te kijken. Hij is kaal, zijn gezicht is wat opgeblazen en zijn brede ronde kin is ingevallen zoals bij mensen die geen tanden meer hebben. Zijn platte neus raakt bijna zijn mond, met daartussen een grijs-zwarte snor die aan de mondhoeken nog even uitloopt. Meneer R. zit een beetje scheef in zijn zetel. Hij draagt een azuurblauwe polo waarvan de drie knoopjes openstaan. Zijn rechterarm rust op de leuning van de zetel. Boven enkele paarse huidvlekken is een kleine tattoo zichtbaar. Een krab. Of misschien een schorpioen, zijn sterrenbeeld. ‘Hij wou er nog eens goed uitzien voor die foto’, zegt Elien. ‘Hij had er zelfs even zijn zuurstofslangetjes voor afgelegd.’

Met wat er in het bewonersboekje staat, kan ik in grote lijnen zijn leven reconstrueren. De jeugdjaren van meneer R. vallen goed samen te vatten met een oude Vlaamse uitdrukking: meer slaag dan eten. Hij heeft drie broers en vier zussen, maar is anders dan zij. Hij vindt moeilijk zijn draai in het gezin en wordt het mikpunt van agressie. Als zijn moeder iets mispeutert, krijgt hij de schuld en de klappen van zijn vader. Misschien dat hij daarom, naast voetbal, ook aan gevechtssport gaat doen. Zo kan hij zich later tenminste verdedigen. De school biedt hem meer geborgenheid dan thuis, daar is hij graag. Hij wordt voor het eerst verliefd, op een meisje dat Michelle heet. Ze geven elkaar hun eerste kus.

Op zijn veertiende moet meneer R. gaan werken en van zodra hij meerderjarig is, wordt hij het nest uit geschopt. Daarop trekt hij de wereld in, richting Brussel, in de hoop daar meer geluk te vinden. Hij houdt zich staande op elke mogelijke manier, drank als troost, kippen stelen om te overleven.

De volgorde van de feiten is onduidelijk, maar hij werkte ooit als boekbinder, zat even in de gevangenis – misschien wegens de kippendiefstal – en liep geregeld verloren in deze wereld. Zo vervreemdde hij ook helemaal van zijn familie. In Halle vindt hij tijdelijk stabiliteit bij een vriendin. Het is liefde op het eerste gezicht. Ze willen zelfs kinderen, maar dat lukt niet. Wanneer die vriendin overlijdt, is hij weer helemaal alleen. Het geloof in Onze-Lieve-Vrouw, allicht een restant van zijn katholieke opvoeding, biedt hem enig houvast. ‘Alleen in Moeder Maria geloof ik’, schreef hij in het bewonersboekje.

Daarin lees ik verder nog waarop hij zoal trots was: ‘mijn vriendin, mijn leven, de dienst Jasmijnlaan’. Dat hij ondanks alles trots was op zijn schamel leven, ontroert me. Op de pagina ernaast geeft hij aan dat hij zich 8/10 voelt. ‘Enkel last van adem.’

Meneer R. was dankbaar voor wat de verpleging voor hem deed, zegt Elien. Dat herhaalt hij zelf elders in het boekje, en hij voegt er in zijn sputterende geschrift aan toe: ‘Ondanks ik soms moeilijk doe en dingen zeg waar ik spijt van heb.’

En dan is er nog het fotoalbum, niet meer dan een bundel plastic hoesjes. Het bulkt van de familiefoto’s. Ouders, grootouders, kinderen, enkele mensen rond een feestdis, een familiekiekje bij een bijzondere gelegenheid. Ik bekijk er enkele in detail. Het valt niet uit te maken of de volwassen man op enkele foto’s hijzelf is of misschien zijn vader. Waar hij al wat ouder is, herken ik hem met zekerheid. Door zijn snor lijkt hij op zijn foto in de azuurblauwe polo. Op een andere foto zit een besnorde dertiger met drie speelse jonge kinderen in een verdroogde berm. Achter hen in de wei staat een paard toe te kijken. Het zou meneer R. kunnen zijn. Maar wie zijn de kinderen? En wie zijn al die andere mensen in dat album waar hij zo aan gehecht was? Zijn eigen familieleden? Of de familie van zijn overleden vriendin? Het valt niet te achterhalen.

Elien neemt me ook nog even mee naar de afdeling Jasmijnlaan. Tegenover de Lotuslaan is dit een paradijs. Bewoners lopen rustig rond of zitten hier en daar met elkaar te praten. Het moet voor meneer R. een schok geweest zijn dat hij hier niet kon blijven.

Vier engelen van de verpleging verzamelen rond de centrale desk. Ze zijn nog niet op de hoogte van het overlijden van meneer R. Elien brengt hen het nieuws. Dat meneer R. gevallen was, dat ze hem naar het ziekenhuis Imelda in Bonheiden gebracht hadden en dat ze daar hadden vastgesteld dat zijn algemene toestand zeer zorgwekkend was. Amper genoeg om nog een paar dagen te leven.

Het wordt stil. Ze hebben allemaal herinneringen aan hun voormalige patiënt.
‘C. liep vaak door de gang om met andere bewoners te babbelen.’
‘Hij was dol op de hond die we hier sinds een paar jaar hebben.’
‘Als we hier foto’s ophingen van onze eigen honden, wilde hij daar ook alles over weten.’
‘Een vriendelijke man was het.’
‘Elke dag als je shift begon, zonder uitzondering, vroeg hij of je goed geslapen had.’
‘Hij was echt geïnteresseerd in hoe het met je ging.’
‘Het was soms ook wel een deugniet.’
‘Ja, C. deed graag dingen die niet mochten. Hij was zot op chips en Nescafé en wou daar dan veel te veel van. Hij probeerde er altijd aan te geraken.’
‘En dan zijn muziek! Hij zette die altijd vreselijk luid, iedereen mocht meegenieten. Maar zelf deed hij oordopjes in.’
Ze lachen. Omdat huilen zoveel meer pijn doet.

Het is erg dat hij geen contact meer had met zijn familie, zeggen ze. Buiten het wzc had hij eigenlijk helemaal niemand. Of toch? ‘Tijdens corona vroeg hij of hij eens met Anneke mocht bellen. Die is hier nadien ook een keer geweest. Het was iemand die in een andere instelling werkte, geloof ik.’ Ze schuiven me een post-it toe met daarop ‘Anneke’ en het nummer van een vaste lijn.

Op de parking toets ik meteen het nummer in. Ik kom terecht aan het onthaal van Zorggroep Sint-Kamillus in Bierbeek, een instelling voor geestelijke gezondheidszorg vlak bij Leuven. Anneke is momenteel met vakantie, maar ook de man die ik aan de lijn krijg weet heel goed wie meneer R. is. Hij heeft een warme stem en stelt zich voor als Toon.

Over het medisch dossier van meneer R. kan hij niet in detail gaan. Maar hij werkt op een dienst voor mensen met een verslavingsproblematiek, dat valt niet mis te begrijpen. Voor 2017 en zijn verhuizing naar Damiaan verbleef meneer R. jarenlang in Sint-Kamillus, allicht met tussenperioden. Zijn eerste contact met de instelling dateert volgens de dossiers al van eind jaren tachtig. Meneer R. was toen een prille dertiger.

De psychiatrie is door de jaren heen erg veranderd, vertelt Toon. Niet alleen de concrete zorgverlening, ook hoe ze tegen patiënten aankijken. Destijds was Sint-Kamillus nog een stempel dat je meekreeg. Mensen schaamden zich ervoor. Of dat de reden is van de breuk tussen meneer R. en zijn familie, daar weet Toon niks over.

Wat ik van het OCMW hoorde, dat meneer R. niet wist te passen in onze maatschappij, kan hij bevestigen. Met deze bedenking: ‘Meneer R. slaagde er niet in zich aan te passen – aan wat wij als maatschappij van mensen verwachten.’ Voor misfits of outcasts is er vaak geen plaats.

Toen aan zijn tijd in Bierbeek een einde kwam, werd hij doorgestuurd naar Tremelo. Ik vraag Toon hoe dat komt, aangezien meneer R. onder het OCMW van Leuven viel. ‘Voor patiënten zoals C. bevelen we vaak Damiaan aan. We weten dat ze daar met hun problematiek goed opgevolgd worden. Blijkbaar is dat ook vrij aardig gelukt. Hij is er bijvoorbeeld gestopt met roken.’

Vijf dagen later vindt de uitvaart van meneer R. plaats, om twee uur ’s middags. Het is bloedheet, de piekdag van een Eté Indien. De zomer heeft na een kwakkelende eerste helft ternauwernood kunnen gelijkmaken en moet nu verlengingen spelen. Ik trek een licht hemdje aan dat de kleur heeft van de lucht en laat de bovenste knoopjes open. Even aarzel ik over een korte broek. Meneer R. zou het best gevonden hebben, ik hoor Elien nog zeggen dat hij liefst zo weinig mogelijk kleren aantrok, soms zat hij gewoon in zijn onderbroek.

Wanneer ik op mijn tocht dwars door de stad het Ladeuzeplein nader, waait het feestgedruis me tegemoet. Het is woensdagmiddag, de Leuvense foor draait op volle toeren. In een attractie met pompende klankboxen worden gillende jongeren de staalblauwe hemel in gekatapulteerd. Anderen verzamelen zich op de trappen van het lunapark om te overleggen waar ze hun geld gaan uitgeven. Overal hangt de geur van smoutbollen en braadworsten.

Ik zet er de pas in. Wanneer ik de vesten bereik, plakt mijn hemd al aan mijn rug. Aan het grote kruispunt met de Tiensesteenweg trekken de voetgangers die op groen licht wachten zich terug in de schaduw van een hoekhuis.

Op de stadsbegraafplaats is net een uitvaart afgelopen. Enkele mannen zijn bezig om een cello en andere snaarinstrumenten in auto’s te laden. In hun gesprekken meen ik Slavische stemmen te ontwaren. De man van de Onderneming die piëteitsvol aan de corbillard postvat, weet me te vertellen dat het een Leuvenaar met Slovaakse roots was die zonet begraven werd. Het was bijzonder, zegt hij, met die muziek. Hij wijst naar een wagen die wat verderop staat, dat is de collega die de assen van meneer R. bij zich heeft.

Wanneer ik die collega begroet, komen er nog twee mannen bij ons staan. De ene is een rijzige jongeman met een dotje die zich introduceert als Toon, de medewerker van Sint-Kamillus met wie ik vrijdag gesproken heb. Toon stelt ons de kleinere man voor die, afgezien van zijn bril, wat op meneer R. gelijkt. Hij heet H. en is zelf patiënt in Sint-Kamillus. H. heeft meneer R. daar nog gekend en is ook af en toe op bezoek geweest in Damiaan. H. heeft tussen zijn verblijven in Bierbeek door een hele poos op zichzelf gewoond maar is onlangs hervallen. Het gaat nu beter met hem, eind van de maand mag hij weer naar zijn huis in de Kempen. Hij wil vandaag afscheid nemen van zijn ouwe makker.

Ondertussen is ook Lieve gearriveerd en we praten nog wat voort over meneer R. Het was een stille man, zeggen de twee. Hij babbelde niet zoveel, zat vaak op zijn kamer, maar genoot er toch intens van wanneer hij een praatje kon slaan. H. en meneer R. voelden elkaar aan. Lotgenoten.

De man van de Onderneming zegt dat hij nog een sportzak met kleren van meneer R. heeft, en ook een klein doosje met daarin de genummerde steen die in het crematorium als identificatie wordt gebruikt. We overleggen even wat we ermee aan moeten. Toon zal de kleren meenemen, ze zijn misschien nog bruikbaar voor andere patiënten. Ik zal het doosje met de steen afgeven in wzc Damiaan.

In de blakende zon volgen we de lijkwagen naar de strooiweide. We begroeten er Tarik, de opzichter van de begraafplaats die de as zal uitstrooien. De man van de Onderneming zet de urne op een sokkel. In een kring van zes gaan we eromheen staan.

Na een korte verwelkoming door de man van de Onderneming leest Lieve haar gedicht voor. Ze heeft zich geïnspireerd op een nieuwe traditie in haar heimat Menen: sinds dit jaar wordt een ambassadeur verkozen voor de Wieltjesfeesten. In haar gedicht laat ze meneer R. voor die functie solliciteren, post mortem.

De laatste grens

voor C.R.

Ik lees het cv voor mijn ontslag,
de dringende reden om met geheven hoofd
deze aarde te verlaten. Ik weet hoe zuur
vieruurtjes smaken, zondagen zonder nageslacht
hoe lang, naamloze buren, nachten duren onder een brug.

Ik kan huizen als vroeger in barakken
meanderen als de oude Leie
Mijn vesting is als werk van Vauban.
Ik, sluiswachter, ben een krak in overleven.

Hoe heb ik na de breuk
onder mijn arm een gesloten doos gedragen
de foto met een jonge moeder. Hoe vaardig
mezelf naar een uithoek gesmokkeld. Om uiteindelijk
aan de voeten van Damiaan mijn hele lichaam op een wonde te leggen.

Vóór het belfort in Menen wil ik de menigte
uitdagen: de bikkelvriend, het meisje met vanillesmaak, de eerstgeborene met wie ik de kamer deelde.
Bezoek dat dertig jaar niet opdaagde,
wie is de beste ambassadeur voor de Wieltjesfeesten?

Op deze lege begraafplaats
draag ik mezelf voor. Mag ik dan voor één keer
op wieltjes de laatste horde nemen.

Tarik vraagt waar de as mag uitgestrooid worden. Ik geef de vraag door aan H. Hield meneer R. meer van zon of van schaduw? Voor de hitte van de zon had hij het niet zo, zegt H. en dus wijst hij een plek aan in de lommerd van een paar bomen. Aan de rand, waar meneer R. zich zo vaak bevond. Terwijl Tarik de laatste resten van meneer R. uitstrooit over het gras, zie ik hoe H. stilletjes breekt.

We houden met ons zessen een minuut stilte en dan nemen Tarik en de man van de Onderneming afscheid. Terwijl we de strooiweide verlaten, blijft H. wat treuzelen. Hij ritst zijn rugzak open en haalt er een bloempotje uit dat hij in de schaduw van de sokkel zet.

Ik zeg hem dat het in tweeëndertig uitvaarten nog niet vaak gebeurd is dat de overledene bloemen kreeg. H. verontschuldigt zich bijna voor zijn mooie gebaar. Voor een grote ruiker heeft hij geen geld, fluistert hij.

We praten nog wat na over meneer R., zijn vriendschap met H. en de instelling Sint-Kamillus. Toen meneer R. er voor het eerst werd opgenomen, waren nog maar net de grote slaapzalen opgedoekt, vertelt Toon. Gelukkig maar, voegt hij eraan toe. Ik zie opeens beelden voor me uit de roman Iconen van Erik Vlaminck, die zich afspeelt bij de Broeders van Liefde in de jaren zeventig. Andere tijden, die hopelijk nooit terugkeren.

Omdat Toon met de fiets is, biedt H. aan om de sportzak mee op de bus te nemen naar Sint-Kamillus. We gaan samen naar de uitgang. H. sjokt met zijn rugzak over zijn schouder en de sportzak onder zijn arm. ‘C. moest me hier zien lopen met zijn kleren, hij zou nogal grinniken.’ We grinniken alle vier mee.

Reacties

Marc Lenaerts

Mooi en ontroerend verslag van een mens als u en ik.
Verslavingen-familiebreuken-eenzaamheid
Veel te maken mét jeugdtraumas en armoede. 😳😥

Jan

Schrijnend, eenzaamheid is een ernstige ziekte die ge altijd mee draagt dag en nacht.Ik heb eens in groepsverband een rondleiding gekregen van de veranwordelijke van het stadskerkhof
in Leuven en warme mens ,de juiste man op de juiste plaats!!!.

Rita Verbist

De beschrijving van de mensen die mr. R. kenden, schetst een goed beeld van wie hij was.
Ik gedenk hem mee als ik vandaag ga wandelen op de hei en had hem waarschijnlijk zelf of hij mij aangesproken op een bank.
Vriendelijke groeten,
Rita Verbist

F. Cardyn

Dank u voor het gedicht en voor het relaas over deze eenzame overleden man.
U hebt een mens erkend.
Ik heb diep respect voor 'De Eenzame Uitvaart'.

Paul

Wordt er telkens toch weer emotioneel van!!
Wat kan het leven hard zijn, het gaat je goed meneer "C"

Andere uitvaarten van deze dichter

  • De Eenzame Uitvaart van Meneer R.G. in Leuven
    Meneer R.G. werd geboren in Leuven op 11 december 1952. Zijn dood werd vastgesteld op 1 december 2020 in zijn woning in Wilsele, hij was dan al meerdere dagen overleden. De asuitstrooiing vond plaats op dinsdag 15 december op de begraafplaats van Wilsele-Putkapel. Dichter van dienst was Lieve Desmet.
  • De Eenzame Uitvaart van Meneer H.S. in Leuven
    Meneer H.S. werd geboren in Luik op 14 april 1930 en overleed op woensdag 29 augustus 2018 in Leuven in woonzorgcentrum Booghuys. De asuitstrooiing vond plaats op dinsdag 4 september op de Leuvense stadsbegraafplaats. Dichter van dienst was Lieve Desmet.
  • De Eenzame Uitvaart van Meneer W.S. in Leuven
    Meneer W.S. werd geboren op 2 oktober 1947 en werd dood aangetroffen op zijn appartement in Leuven op 27 oktober 2016. Hij was dan al enige dagen overleden. De begraving vond plaats op donderdag 3 november 2016 op de Leuvense stadsbegraafplaats. Dichter van dienst was Lieve Desmet.
COVER De Eenzame Uitvaart peter mangel schots
Op zondag 1 oktober vindt de boekvoorstelling plaats van De Eenzame Uitvaart in Leuven
wees van harte welkom
Contact

VONK & Zonen

Krugerstraat 232 - 2660 Hoboken

email hidden; JavaScript is required

Op de hoogte blijven van nieuwe verslagen en gedichten?

Schrijf je in voor de nieuwsbrief
Ondersteund door:
made by