Meneer P.G. was geboren in Berchem op 5 juli 1959. Hij is overleden thuis in Antwerpen op 3 december 2024. Het lichaam van meneer P.G. werd gecremeerd, de as is uitgestrooid op dinsdag 17 december 2024 om 10:30 op strooiweide De Wingerd, begraafplaats ‘t Schoonselhof in Antwerpen. Dichter van dienst was Moya De Feyter.
‘Meneer P.G. heeft familie maar die wil niets met de uitvaart te maken hebben. De dood van meneer P.G. is via de politie binnengekomen. Verder weten wij ook niets’. De melding die me vanuit het uitvaartcentrum bereikt, wordt aangevuld met het adres van meneer P.G. waar hij verschillende jaren geleefd heeft en gestorven is.
December is grijs, nat en koud genoeg voor de tijd van het jaar. Al zal het vandaag niet regenen, beweert de weersvoorspeller. Na tien minuten fietsen ben ik er. In de hal van het gebouw merk ik dat er hier heel veel studio’s zijn ondergebracht. Op het bellenbord, naast vele namen, vind ik die van meneer P.G. niet. Wel het woord ‘conciërge’ en daarnaast een telefoonnummer. Ik bel de man op. Hij bevestigt dat meneer P.G. in zijn studio gevonden is door de politie maar dat hij de man niet gekend heeft. Hij weet verder ook niets over de omstandigheden van overlijden, zegt hij. Ik word prompt doorverwezen naar een buurvrouw, mevrouw B., die schuin tegenover het adres van meneer P.G. in een oud herenhuis woont. Die weet meer, wordt me verzekerd. Ik krijg haar telefoonnummer.
Nadat ik haar gebeld heb, omdat ik haar graag wil spreken over de overledene, mocht het passen, zeg ik ook maar meteen dat ik al aan haar deur sta. Onmiddellijk zwaait de voordeur open. Een hartelijk kijkende vrouw van in de tachtig verontschuldigt zich. Ze voelt zich niet lekker, een ontsteking op haar tanden. Ze heeft een gele sjaal om haar hoofd gewikkeld. Maar ze wil me graag te woord staan en nodigt me uit binnen te komen. Haar echtgenoot heeft jaren geleden door een fietsongeval tijdens ‘De gordel’ in Brussel hersenbeschadiging opgelopen. Vandaag, zoals gewoonlijk op donderdag, is hij in het dagverblijf bij andere gehandicapten. Alle andere dagen zorgt mevrouw B. zelf voor haar echtgenoot.
Het duurt even voor het gesprek over de gestorven meneer P.G. gaat. Dan blijkt dat zij inderdaad contact hebben gehad met elkaar. Wat ze weet. Burgerlijke stand: gescheiden, tweemaal. Eén zoon. Hij was inspecteur bij De Lijn, weet ze. Controles uitvoeren op de ritten van bus en tram, zo stel ik me voor. Altijd netjes verzorgd gekleed, in tenue, beklemtoont mevrouw B. Hij was recent op zijn vijfenzestigste met pensioen gesteld. Dat pensioen heeft hem de das omgedaan, zo merkt ze op.
Meneer P.G. had vele jaren wekelijks schoonmaakhulp van zijn oude moeder gehad. Vanaf de week dat zijn pensioen inging, na deze zomer, kwam ze niet meer tot bij haar zoon om te helpen of wat ook. Na de dood van meneer G. is zijn eigen zoon bij mevrouw B. langs geweest. Hij heeft nooit contact willen herstellen. Mevrouw B. betreurt het zichtbaar maar probeert ook de andere kant te begrijpen. Er was sprake van gokschulden. Hoe dan ook, meneer G. was altijd stipt geweest met het betalen van zijn huur, zowel van de studio, als van de garage die hij blijkbaar huurde van de zoon van mevrouw B. Vreemd was het dan ook wanneer al een paar maanden niets meer betaald was. Meneer P.G. lag wellicht al een hele poos dood in zijn studio toen hij op datum van 3 december gevonden werd door de politie. Een erg penetrante stank had zich opgedrongen aan klusjesmannen die aan de gevel aan het werk waren en die hebben de politie verwittigd. De agenten troffen het dode lichaam van meneer G. aan op een matras in de slaapkamer. Of het om zelfdoding gaat, vraag ik. Zij heeft zich die vraag ook gesteld, zegt ze. De huisarts van meneer G., die ook haar huisarts blijkt te zijn, had haar verzekerd dat meneer G. in goede gezondheid verkeerde. Er was geen reden te denken dat zijn dood zo nabij was. Het is dus niet ondenkbaar dat hij bijvoorbeeld te veel pillen geslikt heeft.
Ik bezorg mevrouw B. het waar en wanneer van de uitvaart van meneer P.G. en zeg haar dat ze welkom is. Haar aansluiten zal mede afhankelijk zijn, zegt ze, van haar echtgenoot en haar eigen gezondheidstoestand. Waarvoor ik uiteraard alleen maar begrip kan opbrengen. Ik bedank mevrouw B. van harte voor het gesprek.
Dinsdag 17 december is de eenzame uitvaart van meneer P.G. de tweede van die dag. Wanneer ik terugkeer van de uitvaart van meneer R.V. naar plaats van afspraak met de dichter, staat Moya al op de uitkijk. We beslissen nog even te wachten, mocht mevrouw B. zich alsnog melden. Dat is echter niet het geval.
Opnieuw stap ik samen het het kleine gevolg achter de rouwauto aan. Bij aankomst aan de strooiweide haalt de chauffeur een grote bloemenkrans van witte lelies uit de kofferruimte waar ook de urne staat opgesteld. Net als bij de eerste eenzame uitvaart van vandaag is deze krans een restant van een druk bijgewoonde uitstrooiing in de Schelde, gisteren. Omdat de krans niet in de rivier mag geworpen worden, hebben de chauffeur en de voorganger deze krans van lelies meegebracht voor de eenzame uitvaart van meneer P.G. Een mooi gebaar.
Moya wordt uitgenodigd haar gedicht voor meneer P.G. voor te lezen:
een man zit alleen
aan een tafel in een kamer
waar al een hele tijd
niets is veranderd
hij kijkt door het raam
vuil wit veegt de horizon weg
een uitzicht bleek als beenderen
de grassen bergen hun groen
de wind slaat aan het striemen
de ochtenden vallen kaal en krakend
op bemutste kruinen
het zijn bewaasde dagen
om traag doorheen te waden
de uren kruipen gekromd
de regen lekt halfslachtig
zelfs hij vindt het te koud
voor spektakel
de dromen wachten in de kasten
zolang de dagen op nachten lijken
soms is de dood
niet harder dan het leven
soms kruipt de mist in de huizen
raken de mensen slapend beijzeld
slapend ook zullen ze smelten
op een dag weer kind zijn
op een dag weer
een lampje dat blijft branden
het is lastig schuilen
onder kale takken waar niets
wordt losgeweekt of waargemaakt
kevers verstijven in hun vlucht
vleugels weigeren abrupt
voelsprieten laten zich zakken
roerloze paarden staan in roerloze velden
een egel kruipt berijpt uit een bladerhoop
aan de voet van de boom
rolt een muis in zijn hol
ook de mensen willen winterslapen
maar zij mogen niet
ze eten
ze praten
ze werken gedwee
de vacht van de nacht is vals warm
de mensen laten hun contouren los
ze verschuilen zich zwijgzaam
achter lichtdichte gordijnen
iets hupt en krast kortademig
een eekhoorn misschien
probeert de verte vast te houden
iets knippert als zonlicht
heel even maar
in de straten
zijn alle kleuren uitgeput
behalve die van de koolmees
die glipt in zijn groene jas
door het gat in het vogelhuis
en het leven van de man
alleen aan de tafel in de kamer
waar al een hele tijd
niets is veranderd
dat ging voorbij
Moya leest met zachte stem, laat zich leiden door het ritme van de versregels, wat het gedicht een schijnbare vanzelfsprekendheid bezorgt. Na het gedicht nemen we alle vier een moment van stilte in acht. De voorganger nodigt me uit om de bloemen naast de uitgestrooide as te leggen. We buigen samen een laatste maal ter afscheid van meneer P.G.
Aan de uitgang praten Moya en ik over rouw en hoe daarmee om te gaan. Hoe lang mag rouwen duren? Zo lang als nodig, is onze conclusie. Hoe zou de zoon van meneer P.G. rouwen? Wellicht rouwt iedere mens op eigen wijze. We hebben het nog een hele tijd over onze eigen vaders die beiden, net als meneer P.G., veel te vroeg gestorven zijn.