Meneer R.H. is op 21 februari 1923 geboren en overleden op 19 augustus 2009. Zijn uitvaart vond plaats op 27 augustus 2009 op de begraafplaats van Berchem.
Enkele dagen nadat een mail van de Firma me meldde dat er een eenzame uitvaart op komst was, zag ik bij het boodschappen doen dat de chrysanten in aanbieding stonden. Een 3-stek voor slechts 0,99 euro. Ik kocht twee 3-stekken chrysanten. Typische grafbloemen, maar bij de vorige uitvaart vond ik de berg aarde maar een kale bedoening. Bij het eenvoudige houten bord kon nog wel een bloemetje staan. In de zomer zou er niemand zijn om de chrysanten water te geven, maar toen ik de twee potjes chrysanten in een doorschijnend plastic draagtasje stak, bedacht ik dat R.H. het vast wel mooi had gevonden.
Na een korte wandeling van de halte van tram 7 naar de begraafplaats van Berchem, ben ik nog ruim op tijd. Bernard Dewulf stapt uit zijn auto, vest over de arm, zonnebril op. In de twintig minuten die volgen huppelt het gesprek naar alle kanten; van opgroeiende kinderen naar het schrijven van een roman, en verder. Bernard moet om vier uur zeker weer door, zegt hij, want zijn zoon moet nog een lift krijgen om de trein te halen. Ik verzeker hem dat de uitvaart waarschijnlijk niet lang zal duren.
Ik vraag Bernard of het is gelukt om een gedicht te schrijven voor de onbekende meneer R.H. Weliswaar had ik van het rusthuis nog summiere gegevens gekregen, makkelijk schrijven is het niet. Behalve dat hij ‘een erg gesloten iemand’ was, wisten we dat meneer R.H. van sport hield – meer bepaald van zwemmen en wandelen in de natuur - en dat hij postzegels verzamelde. Wel vijf albums vol. Hij was nog erg actief. Er werd door de Firma meegedeeld dat hij ongehuwd was, en kennissen noch familie had. Volgens zijn laatste wilsbeschikking wilde hij worden bijgezet op de begraafplaats van Berchem, en niet op Schoonselhof, wat de gebruikelijke procedure is.
Het is al later dan drie uur en we hebben de lange zwarte lijkwagen nog niet zien passeren, dus wandelen we naar de overzijde van de begraafplaats waar de andere ingang is. Bij het bijgebouw botsen we om tien na drie op ceremoniemeester Bert en drie dragers. Aan de straatkant wachten ze samen met de grafmaker van de gemeente nog op hun vierde man. Hij moet nog van een andere dienst komen, die is uitgelopen. Wanneer de laatste drager arriveert moet het snel gaan; we werpen onze sigarettenpeuken in de berm, zetten onze gsm’s op stil en ik neem mijn tasje met chrysanten bij de hand.
De vier dragers haken per twee hun armen in elkaar en de kist wordt met een kleine stoet het kerkhof op gedragen. Vooraan loopt de graver in een oranje broek, daarna de schommelende houten boot, dan volgt Bert, en achteraan bungelen Bernard en ik. Ik vraag me af of de dragers dikke epauletten onder hun jassen dragen, tegen de schouderpijn, of dat ze af en toe van kant wisselen. Met hun oren tegen de zijkant van de kist gedrukt komen de dragers bij de uitgegraven kuil aan en wordt meneer R.H. op twee schragen geplaatst. Mijn twee chrysanten krijgen een plaatsje op de kist. Bert geeft me een teken dat het nu aan ons is, en op mijn beurt knik ik naar Bernard die met vaste stem het gedicht voordraagt:
De eenzamen gaan zoals iedereen,
maar er kleven postzegels aan hun lakens
en zij stapten sprakeloos door de natuur.
We kunnen ze niet kennen, zoals talen,
maar niemand loopt ze blind voorbij.
We halen ze in in elk waaiend lichaam.
Soms zijn ze groot en beweeglijk,
in elke omgang zijn ze benoembaar.
Men komt ze tegen en groet hun naam
als een vriend, een vrouw of een holte.
Ze zijn herkenbaar aan onze gebaren
en bewegen zich onder elkaar als iedereen.
Er worden rolluiktouwen onder de kist geschoven die door de handvatten gaan, en nadat de schragen van onder de kist zijn gehaald, draaien de dragers met een kleine zwaai de kist een halve slag om, tillen hem boven de kuil en laten het houten gevaarte gelijkmatig zakken. De vijf in pak buigen rond het graf en dan is het weer onze beurt. Na het groeten gooit Bernard het in vier gevouwen vel met het gedicht in het graf. Het dwarrelt naar beneden.
Bij de wandeling naar de auto besluiten we dat de begraafplaats van Berchem erg mooi is, en haast gezellig aandoet. De graven staan dicht opeen, met hier en daar een boom tussen. Intiemer dan begraafplaats Schoonselhof. Bernard Dewulf zet me af aan het rode licht achter het oude justitiepaleis van Antwerpen. Vanaf die hoek is het voor mij niet ver meer wandelen. In stilte slenter ik naar huis. ‘s Avonds krijg ik een mail van Bernard. Zijn zoon heeft keurig de trein gehaald.