Meneer G.D. is op 29 april 1936 geboren te Ledeberg en in zijn woonst te Antwerpen gevonden op 25 januari 2013. Zijn uitvaart vond plaats op dinsdagmiddag 12 februari 2013 op begraafplaats Schoonselhof.
Ik herinner me het bericht op de website van Gazet van Antwerpen nog goed, en later las ik in de papieren krant nog een keer het volledige artikel dat sprak over een man, enige tijd overleden in zijn appartement vlak bij ziekenhuis Stuivenberg, die volledig was opgegeten door de ratten. De politie trof enkel nog een skelet aan. ‘In heel mijn carrière heb ik dit nog nooit meegemaakt’, liet de wetsdokter optekenen. ‘De pest had kunnen uitbreken’, zei het Disaster Victim Identification-team van de federale politie. De man hield bij leven enkele ratjes in een kooi, maar die waren na zijn overlijden zo snel gaan paren dat de politie tientallen beesten ‘van het lijk moest wegtrappen’. Volgens de journalist viel de flatbewoner ‘ten prooi’ aan ratten. Op een week tijd was zijn lichaam weg.
Het gebeurt niet vaak dat ik over een overledene in de krant lees en denk: ja, dit wordt wellicht een eenzame uitvaart. We hadden de dakloze man die op een bankje op Linkeroever in slaap viel en nooit meer wakker werd (een vijftal regels in de krant), de Vietnamees die een mummie werd (heel wat krantenstukken en nationale televisie), en nu is er de ‘rattenman’, zoals hij wordt genoemd. Sensationeel nieuws dat de mensen doet huiveren en ongelovig het hoofd schudden, en al helemaal bij de woorden ‘in verre staat van ontbinding’.
Gazet van Antwerpen publiceert ook nog een kaderstukje over eerdere gevallen van ‘eenzaam overlijden’. Een vrouw in Zagreb lag naar schatting tweeënveertig jaar dood in haar zetel voor het televisietoestel – buren dachten dat ze verhuisd was. En dan is er nog het verhaal van een man uit het gehucht Minnertsga in Friesland die vier jaar lang onder een tochtend zolderraam had liggen rotten. Hij woonde samen met twee zusters en twee broers. Na een avondmaaltijd was hij naar zijn kamer gegaan met de mededeling: ‘Ik ga naar boven, laat me met rust.’ Zijn familieleden hadden die wens trouw gerespecteerd.
De ‘rattenman’ heeft een veel mooiere naam: meneer G.D. en hij is de derde bejaarde die we dit jaar ten grave dragen. Of beter, wiens as we verspreiden. Het stoffelijk overschot werd naar het militair hospitaal in Neder-over-Heembeek overgebracht om de natuurlijke doodsoorzaak en het tijdstip van overlijden vast te stellen. Dat natuurlijk overlijden werd later in de week bevestigd, waarna tot crematie is overgegaan. Ik bezorg Bernard Dewulf de gegevens van meneer G.D. – hij zal een gedicht schrijven. Er is niet veel meer bekend dan zijn naam, eenenzeventig jaar, en het verhaal van de ratten. Renée van de Firma laat weten dat er pers aanwezig kan zijn, gezien de eerdere berichtgeving. Volgens haar zou het ‘een mooi gebaar zijn mocht u daar een gedicht voor kunnen voorzien’.
En ja hoor; anderhalf uur voor de uitvaart van G.D. krijg ik een mailtje van een journalist van Het Laatste Nieuws met de vraag of er een dichter aanwezig zal zijn en of hij vooraf enkele vragen mag stellen voor de krant. Na een tocht door de bijtende vrieskou arriveer ik om halfdrie aan het funerarium op begraafplaats Schoonselhof, en even later komt ook de journalist van Het Laatste Nieuws aan – notitieblok in de aanslag. Hij vertelt dat zijn kleine buurtonderzoek bij de apotheker, de buren en de huisbaas niet veel heeft opgeleverd. Er is geen familie bekend van meneer G.D., geen vrienden, geen kennissen. Op zijn brievenbus stond nog een tweede naam: meneer Van Liefde. De huisbaas bevestigde dat er een tijdlang een man met die naam bij G.D. woonde, maar die is alweer een tijd geleden vertrokken. Zijn naam beloofde nochtans veel goeds.
De twee dragers arriveren, zij parkeren alvast in de buurt van de strooiweide, en wat later komt Bernard aan. Het is nog wachten op de fotograaf van de krant, hij is verkeerdelijk langs de andere ingang de begraafplaats opgereden. Bernard vraagt hoe het met me gaat. Dat hij het moeilijk had met het schrijven van zijn gedicht, vertelt hij er nog bij, waarop ik antwoord dat het vreemd is om een onbekende man zijn uitvaart te verzorgen op je verjaardag; ik word vandaag vijfentwintig, ik vier dat ik een kwarteeuw rondwandel tussen de levenden. Gelukkig heb ik niet veel met verjaardagen, zeker op deze dag op de begraafplaats waarbij de vrieskou als een mes in je wangen kerft.
We wandelen naar de corbillard met gordijntjes achter de ruiten, en de fotograaf komt in zijn witte auto aangescheurd. Om twintig na drie wordt het tijd om met de korte ceremonie van start te gaan. Meneer Van Liefde verwachten we niet meer. Zwijgend wandelen we achter de corbillard naar de strooiweide, vijftien meter verder, terwijl de fotograaf als een zoemende mug om Bernard, de drager en mij heen cirkelt. Terwijl het geklik van het fototoestel ononderbroken doorgaat, stappen we de trappen naar de weide op, gaan we in een halve cirkel om de urne staan en heeft Bernard het laatste woord voor meneer G.D.
is de stille
die van niemand hoorde
dat hij bestond,
de spoorloze
die niemand opzocht
waar hij was,
de onzichtbare
die niemand zag
terwijl hij naar ons keek,
de ontelbare
op wie niemand rekende
om mee te tellen,
de sprakeloze
aan de dove muren
van ons burengeluid,
de onvindbare
achter de blinden
van de stad
de levenloze
die alleen voor zijn ratten
nog leefde,
een vermoeden
dat wij ten slotte verstrooien
als een gerucht,
een niemand
die iemand werd
omdat hij niemand was.
We groeten, één voor één: Bernard, ikzelf en de journalist. Dan komt de fotograaf die op een afstand stond te fotograferen nog haastig aangelopen, hij wil ook nog even zijn respect betuigen. Het fototoestel hangt niet meer om zijn nek. De urne wordt van de sokkel gehaald en de drager stapt de weide op. ‘Hier?’ vraagt hij aan zijn collega als hij bij een lege plek in het gras staat. Hij strooit de as uit. Het is niet veel: de overblijfselen van het skelet die zijn herleid tot een grove korrel.
De drager vraagt of ik de drie paarse roosjes die ik voor de uitvaart had gekocht, bij de grijze as wil neerleggen. Bij het betreden van het gras kijk ik goed uit dat ik nergens verkeerd stap. Het is een raster met looppaadjes – olifantenpaadjes, worden die ingesleten wandelroutes weleens genoemd. We nemen afscheid en ik zeg iets te gaan drinken; op de dood van meneer G.D. en op die vijfentwintig jaar dat ik al leef.
De dag na de uitvaart staat er een stukje in de krant Het Laatste Nieuws. De krantenkop buiten beschouwing gelaten – ‘Eenzaam afscheid van rattenman’ – is het een mooi artikel dat een laatste keer vertelt over het leven van meneer G.D., met een quote uit het gedicht van Dewulf: ‘Een niemand die iemand werd omdat hij een niemand was.’