Meneer J.S. is geboren op 22 augustus 1936 in Ploegsteert en in ziekenhuis Middelheim overleden op 27 juni 2013. Zijn begrafenis vond plaats op 8 juli 2013 op begraafplaats Schoonselhof.
Ploegsteert, diep in de West-Vlaamse polders tegen de Franse grens aan waar meneer J.S. op een augustusdag was geboren, kende ik van een liedje. Over een wielrenner die te vroeg gestorven is en in Ploegsteert opgroeide. Of meneer J.S. koerste weten we niet. Het is gissen naar een reden waarom hij Ploegsteert verliet en in Antwerpen ging wonen. Hij had een vrouw, maar scheidde van haar - misschien was het de liefde die hem ooit naar Antwerpen bracht.
Op 27 juni gaf hij de geest in ziekenhuis Middelheim, tien kilometer ver van zijn woonplaats op Luchtbal. Hij had er een appartement, drie hoog, langs een drukke baan tussen de ring en enkele havendokken. Er rijdt een bus naartoe, die zich tussen de woontorens door de wijk wurmt, en een trein die stopt in Antwerpen Noorderdokken. Maar als ik een kaartje wil kopen in het loket, weet de bediende niets af van station Noorderdokken. Heb ik het niet verkeerd opgezocht? Nee hoor, het zit in de computer, het is één van de haltes op de lijn naar Roozendaal, er moeten maar weinig mensen in Noorderdokken zijn, blijkt.
Vanaf het station is het maar vijf minuten tot aan het appartement. Zes brievenbussen, zes bellen, zes appartementen, maar er geeft maar één iemand gehoor. De onderbuurvrouw leunt over de vensterbank en schreeuwt luid naar beneden.
'Ik kom in verband met de begrafenis van meneer J.S.' roep ik terug. Ze verstaat me niet. Het geraas van de vrachtwagens en auto's op de baan naast ons is oorverdovend. De stilte van Ploegsteert is veraf.
Ze schudt haar hoofd. Nee, meneer J.S. heeft ze niet gekend. Ja, wel eens op de gang gezien, maar op die manier kennen we veel mensen.
'U weet niets van hem af?' vraag ik door.
Nee, niets te vertellen. Triestig, zegt ze. Ze schudt haar hoofd opnieuw, maar nu alsof ze jammert. Haar grijze bos krullen wiegt heen en weer.
Mijn excuses voor het storen, roep ik, terwijl ik met mijn armen heen en weer zwaai.
Het is de eerste eenzame uitvaart die uit de wijk Luchtbal komt, en ook de eerste eenzame uitvaart voor dichter Max Temmerman. Hij zal kennis maken met perk W1 op begraafplaats Schoonselhof zijn, maar eerst even wachten aan de hoofdingang op de Firma.
'Ik wil best geloven dat er zoiets als een hiernamaals bestaat,' zegt Max.
'Hoe zal dat hiernamaals er dan uitzien volgens jou? Een tuin?'
‘Waarschijnlijk. Een tuin op wolken zou mooi zijn', antwoordt hij serieus. 'En die rijstpap met een gouden lepeltje mag er ook best zijn.'
'En de overledenen die jou bezig zien van op hun wolk.'
'Geruststellend,' besluit hij.
We kijken naar boven, enkel de witte lijn van een vliegtuig doorkruist de straalblauwe hemel. Het wordt opnieuw een hete zomerdag, en daar rijden de dragers in hun zware donkere pakken alweer voor. Ik stel de nieuwe dichter voor aan Xavier en Dennis, en vice versa.
'We kunnen vertrekken. We wachten op niemand meer, toch?' zegt Xavier.
'We kunnen vertrekken,' antwoord ik.
Achter de brommende corbillard lopen we naar perk W1 waar alleen een konijntje in de graskant op ons wacht. Terwijl het beest roerloos toekijkt, leidt Xavier de dienst in, waarna Max zijn debuut maakt.
Is het een schrale troost
te weten dat in de dood
iedereen eenzaam is?
De meest gevierde man
eindigt jaren na zijn leven
als een verlaten graf.
Of ik dat zo zeggen mag?
Misschien biedt het soelaas
voor u en voor ons houvast.
Iets anders waar ik aan dacht.
Iedereen die leefde voelde
zich, al was één seconde,
verbonden met iemand anders.
Een moeder. Een vader. Iemand
uit de buurt. Een vriend.
Wedden dat ook u één dezer
waar u ook belandt, zo iemand
weervindt?
Dat het u goed gaat, meneer S.
Dat wij elkaar niet kennen,
nog niet. Maar ooit, op een dag
Een gedicht dat Max' hoop op een hiernamaals uitdrukt, dat lees ik er toch in. Dat Max en meneer J.S. elkaar in de dood ooit zullen ontmoeten. Maar meneer J.S. gaat nog niet recht naar boven, eerst laten de dragers hem in de grond zakken, terwijl ik aan het liedje over de wielrenner en Ploegsteert denk: "Maar 'k komme weer, ik ga der staan, 'k komme weer, ik ga der staan, 'k ga niet ontgoochel'n, 'k ga der staan."