Meneer M.V. werd geboren op 20 december 1941 en overleed in AZ Sint Jan op 28 juli 2025 in Brugge. Zijn uitvaart vond plaats op 11 augustus 2025 om 13u30 op de begraafplaats van de Blauwe Toren. Dichter van dienst was Herman Leenders.
Al
mijn telefoontjes blijken vruchteloos. De sociale dienst van het
ziekenhuis verwijst mij door naar het ocmw, meer bepaald naar een
zekere Amelie.
Zij zou hem goed kennen. Maar als ik het ocmw bel, blijkt
desbetreffende dame ziek te zijn. Een
adres heb ik gelukkig wel.
Het
is een van die dagen waarvan dat je denkt dat de zomer zal blijven
duren. Her en der duiken snoeischaren op, de maïs schiet op in zijn
kolven, enkel voor de hippe meisjes is het nooit vakantie; ze joggen
in felgekleurde truitjes en shorts met de nodige meetapparatuur om de
arm en de oortjes in.
Meneer
M.V. woont in een keurig onderhouden rijhuisje in een brede, zonnige
laan. Waar de huizen eender ogen, maken vooral de voortuintjes het
verschil. Bij meneer M.V. bestaat het uit een mozaïek van
laaggeschoren hagen, witte keien op de percelen ertussen en in het
midden een struik met vier karmozijnrode rozen.
Bij de
linkerbuur klinken stemmen op uit het open raam. Wanneer ik aanbel
verschijnt een jonge vrouw met rood haar, zwarte jurk en
tongpiercing. Willens nillens blijk ik met mijn komst de boodschapper
van de dood te zijn. Goed om weten, zegt ze, want ik zorgde voor zijn
hond. Ondertussen zit hij in het asiel en ze blijven me bellen om te
vragen wat ze ermee moeten. Welke hond was het, vraag ik. Was?
Is,verbetert
ze me. Een langharige schaper, acht jaar oud, een zeer fraaie
hond.
Hij heet Patsy, of Patricia. Veel contact met meneer M.V. was er niet
sinds ze een
aanvaringske
met hem heeft gehad. Ze weet me wel te vertellen dat hij met een
liesbreuk, beroerte en hartinfarct – wellicht in een andere
volgorde, voegt ze er gezwind aan toe, in het ziekenhuis is beland.
Zijn vrouw is vorig jaar overleden. En nu moet ik naar het
containerpark, besluit ze, Betsy van hiernaast kent hem beter, of
Melania, de buurvrouw aan de andere kant, een Oekraïense dame, zij
zag hem dagelijks.
Nog voor ik kan twijfelen bij wie ik
eerst zal aanbellen, valt mij de overbuur met snoeischaar op. Hij
moet het nieuws even laten bezinken, vat meneer M.V. dan samen als
een brave, rustige man. Té braaf misschien, té rustig ook. Zijn
vrouw werd dul
omdat hij niet zoveel deed. Maar als hij kon helpen, dan deed hij
dat. Hij hielp mij om mijn fiets te herstellen, hij kende daar veel
van, had vroeger een fietsenzaak in Knokke, kon ook zelf goed
koersen. Maar die hond was te groot voor hem, daar moest hij aan
trekken. En na de dood van zijn vrouw, ging het bergaf.
Melania, de Kroatische
buurvrouw
kent hem beter, zij deed dagelijks een wandeling met hem, sloeg een
babbeltje.
Als ik bij de Oekraïense of Kroatische
buurvrouw aanbel, begint een hond te blaffen. Ook Betsy geeft niet
thuis. Jammer. Wie meer dan een vluchtig contact met meneer M.V. had,
van Amelie tot Melania, kan ik niet bereiken.
Op
de dag van de uitvaart schijnt de zon snoeihard, veel mensen rijden
zich vast in het verkeer, ik houd de klok op mijn dashboard in de
gaten, kom maar net op tijd. Herman en drie mensen van de
uitvaartdienst wachten mij op in lichte stoffen, donkere kleuren. Na
een korte introductie leest Herman zijn gedicht:
ik deed wat ik kon
niet sproeien op zijn rode rozen
niet hurken in zijn witte perk
ik trok hem elke dag de straat op
hetzelfde blokje rond
tot bij Betsy Amelie of god weet wie
hij sjokte links ik rechts met mijn logge lijf
ik blafte en gromde in zijn plaats
hij was voor de wereld te braaf
ik keek hem lang in de ogen
tot ze nat waren en gingen blinken
ik likte zijn gezicht schoon ik schooide
ik duwde met mijn snoet
tot zijn handen mij wilden aaien
ik lag aan zijn voeten of voor zijn bed te waken
allemaal opdat hij zou voelen
dat hij niet alleen was
zoals ik nu
ik ben het spoor bijster
ik loop in het asiel te kwijlen
blaffend tegen de spijlen
wachtend op mijn baasje
Pas als de as van meneer M.V. wordt uitgestrooid, vallen mij de geluiden op: geraas van de autostrade, graafmachines. Het is de stad die de doden overstemt. De ceremoniemeester legt de zonnebloem die ik voor de gelegenheid uit mijn tuin heb geplukt bij de bloemen aan de rand van de strooiweide. Enkel het blaffen horen we niet.
Ach... ik heb hier weer geen woorden voor.... wat ik wel vind is hoe ouder men wordt hoe kleiner de uiterlijke wereld wordt maar hoe groter en oneindiger de innerlijke wereld zich ontvouwt tot het ogenblik komt dat het goed is dat die uiterlijke wereld zodanig klein wordt dat je deze niet meer opmerkt....... en het ogenblik aanbreekt dat een dichter iets over je schrijft....tenminste..... indien deze aanwezig is ........
Eenzaamheid : niemand mist je.