Mevrouw A.V. werd geboren op 31 oktober 1926 in Tilburg en overleed op 7 december 2024 in Brugge in woonzorgcentrum Ten Boomgaarde. Haar uitvaart vond plaats op 13 december 2024 om 12u00 op de parkbegraafplaats van de Blauwe Toren in Brugge.
De dagen zijn op hun kortst wanneer mevrouw A.V., net geen honderd jaar oud, sterft. In het WZC staat haar levensverhaal samengebald in enkele alinea’s. De zinnen lezen als kilometerpaaltjes die te dicht bij elkaar zijn gezet. Afstanden (het hoe, waar en waarom?) moet je er zelf bij verzinnen: mevrouw A.V. komt uit Tilburg en volgt de liefde naar België. Het koppel opent er een café. Haar tweede partner is zesentwintig jaar jonger. Hij zou zelf gezondheidsproblemen hebben en wil niet betrokken worden bij haar uitvaart. Toen ze hier pas was, riep ze vaak om hem, zegt een medewerkster, maar hij kwam nauwelijks. Verder kom ik te weten dat ze van zwemmen en borduren hield tot ze blind werd. Niettemin bleef ze erg mondig en maakte zich vrolijk over het West-Vlaamse accent (yoehoert ipv yoghurt?).
Nakomelingen heeft ze niet en over haar afkomst lees ik niets. Wel staat vast dat ze in 1926 is geboren, middenin ‘the roaring twenties’. Zou ze er iets van gemerkt hebben? In 1926 wordt de televisie uitgevonden, wordt de eerste raket gelanceerd en verschijnt de eerste roltrap in een Nederlands warenhuis. De NMBS wordt opgericht, de hitlerjugend vormt zich en voor het eerst zwemt een vrouw het Kanaal over van Frankrijk naar Engeland (wiki).
In haar kamer hangen foto's, foto’s die ze zelf niet kon zien. Ze staat er lachend op in vrolijke tenues die seizoenen en activiteiten weerspiegelen: een kerstmuts met kerst, een cowboyhoed voor the far west… . Aan het voeteinde van het bed zitten knuffels, op een kastje staat een vaas. Is dit de inboedel van mevrouw A.V? Nee, alles wat ik zie staat er op initiatief van het personeel. Behalve misschien die twee kleine foto’s, vlak boven haar bed. Er staat telkens een man op, die niet in de lens kijkt. Waren dit haar partners? Verder krijg ik te horen dat ze een kort ziekbed heeft gehad en zich bewust was van het einde. ‘Ik ga dood maar ik wil niet dood’ zou ze de tegen de huisarts gezegd hebben.
Op
de dag van de plechtigheid tref ik Delphine aan de ingang van de
strooiweide. Wanneer op het afgesproken uur niemand verschijnt, bel
ik de uitvaartonderneming. ‘Er is geen crematie’ wordt mij
verteld, ‘mevrouw zal worden begraven, dus moeten jullie op de
begraafplaats zijn.’ We haasten ons enkele parkblokken verder. En
inderdaad, bij een pas uitgegraven put staat een kist met een krans,
waarrond drie vrouwen. Een ervan herken ik als een
zorgkundige van het woonzorgcentrum. Ze staan dichtbij elkaar, lijken
aangedaan. De jongste vrouw heeft een roos bij die ze roerloos
rechtop houdt. Zou mevrouw A.V. dan toch familie hebben?
De vragen blijven overeind wanneer Delphine haar gedicht leest:
Beste A.V.,
Aan je wieg stond Trudy Ederle,
De eerste vrouw die het kanaal overzwom
Ze was de goede fee die je zegende met een gulzige
Klaterende exuberante lust om het water in te duiken
En de kunde om niet te verdrinken
Maar sprookjes bestaan niet
Het zwemplezier kwam en ging
Je werkte in een herberg en hunkerde naar de koesterende kolkende omhelzing
Van de baren, want ja: je zwom natuurlijk het liefst in de zee
Maar de zee was ver en Tilburg was grimmig
Soms wilde je tieren tegen de hardnekkige lethargische tooghangers
Met een bierglas als heidense joystick in hun knuisten geklemd:
‘Hoepel toch op! Maak iets van jullie leven!
Aai een geit, lees poëzie, beklim een berg,
Leer fagot spelen, zing, spring, verzin, zwem
Zwem, zwem, zwem, zwem, zwem, zwem, zwem
Alleen als je zwemt kun je niet verdrinken!’
Je verdronk niet
Maar je verwondde je aan twee geliefden
Je honger en je hartstocht werden ervaren als te intens
Je duizelingwekkende onverwoestbare passie schrok
Je doffe korzelige geliefden af
Ze ketsten je af, je werd woedend
Waarom hadden ze zo’n afkeer van je scherpe, schertsende, strijdlustige,
Nieuwsgierige, kritische, sensuele en oneerbiedige temperament
Was je te intimiderend? Te sterk?
In het rusthuis maakte je je vrolijk over de Vlaamse woorden
Voor de troosteloze zuivelproducten die door de strotten
Van de bewoners werden geramd
‘Waarom spreken jullie yoghurt uit
Alsof het om een Mongoolse tent gaat?
Pudding klinkt dan weer als een vervelende jeukerige gynaecologische aandoening
Zeg toch vla!
En waarom hebben jullie het steeds over platte kaas?
Alle kazen zijn toch plat?!
Noem het kwark, mallerds!’
Je zei het mild spottend, een beetje gelaten
Nooit venijnig
In het rusthuis was je er als de kippen bij
Om deel te nemen aan activiteiten en feestjes
The Far West: Yihaa!
Ook de goede fee Calamity Jane moet aan je wieg hebben gestaan
Je borduurde: een prachtige vallei
In de buurt van Tilburg, als kind ging je er soms heen met je moeder
Op een dag zagen jullie een fazant, je moeder was verrukt
Jij ook, je hield van dieren
Nog het meest van beren, van teckels, van zebra’s, van flamingo’s
En van logge wonderlijke zeekoeien, sierlijk en misprezen zoals jij.
Maar toen sloeg de blindheid toe, en alle dieren werden grauw
In je fantasie bleef je verder borduren
Aan een picknicktafel onderwater
Je eerste grote liefde schonk je zwembadsangria in
En je tweede grote liefde stak teder zwembadolijven in je mond
Maar in je fantasie stonden toch vooral het zwemmen
En het borduren centraal, opnieuw kunnen turen, gluren, blikken
Loeren, spieden, bewonderen,
Kijken en zien.
Ik zie jou
Ik zie dat je stoer, kleurrijk, gekweld, dapper en genereus was
Ik hoor dat je bijna honderd bent geworden
‘Ik ga dood maar ik wil niet dood.’
Waren je laatste woorden
Hopelijk vind je een plek in het hiernamaals
Waar je ongebreideld kunt borduren en zwemmen
Misschien ontmoet je er een zesentwintig jaar jongere man
Die jou op je wenken bedient
Net als hier op aarde kan hij je onmogelijk bijbenen
Zwem, duik, proest, spartel, zink, zinder, hap, en verdwijn
Maar weet, beste A.V., dat je een stevig indruk hebt nagelaten,
Jij taaie weergaloze blinde zwemster/cowboy/dierenvriend/femme fatale
Zowel heks als fee
Toch vooral fee.
De
dames vegen tranen weg, pakken elkaar vast, vragen of ze Delphine’s
gedicht mogen meenemen. Ze blijken allen in het WZC te werken. Ook de
kist met de krans werd gefinancierd door het WZC. We zeggen niet veel
meer, groeten elkaar, keren huiswaarts. Het is helder en koud.
Delphine’s woorden zinderen na als een frisse duik in een zwembad
vol bubbels.
Thuisgekomen zoek ik Trudy Ederle, de
zwemster,
op. Ze is net als mevrouw A.V. achtennegentig jaar oud geworden.
Indrukwekkend. Mevrouw Lecompte blijkt een onvolprezen lettertovenaar.