Meneer W.T. was geboren in 1951. De uitstrooiing van de as heeft plaatsgehad op woensdag 23 juli, op begraafplaats Blauwe Toren in Brugge. Dichter van dienst was Delphine Lecompte.
De dood neemt geen vakantie en dus krijg ik telefoon of ik de coördinatie van een eenzame uitvaart op mij kan nemen en start ik mijn zoektocht, tekent er zich een verhaal af, het verhaal van een leven dat hier en nu eindigde.
Niemand wordt eenzaam geboren maar toch kan het zo lopen dat je vereenzaamd sterft. Niet dat er geen mensen waren in W. z’n leven, hij had broers en zussen, een zoon en een dochter. En er waren toch ooit de moeders van zijn kinderen?
Maar hij verloor het contact met hen, of moet ik eerder zeggen dat zij hém verloren? Met zijn kinderen, die ik mocht bellen, had hij al dertig jaar vrijwel geen contact. Want er was die andere onverzadigbare liefde, de drank, een dwingeland die hem stuurde en op de klippen deed lopen, die hem ruïneerde, hem isoleerde, hem uitteerde en zijn hoofd overnam.
Nochtans, zei de zoon, was het aanvankelijk een goede vader en een deftige, goed geklede man. Net als zijn broers kreeg hij een opleiding aan de Zeevaartschool in Oostende. Hij voer met jachten. Hij was een wereldreiziger. Hij heeft ook een tearoom op het Simon Stevinplein gehad. Tot een jaar of vijf geleden was hij lid van een pétanqueclub in Zeebrugge en zat hij er zelfs in het bestuur.
Maar om zijn kinderen heeft hij zich niet bekommerd zoals je van een vader zou verwachten en bijgevolg hebben ze geen emotionele band met hun vader maar toch: het blijft een vader. Ze willen ook niet dat hij eenzaam begraven wordt en beloven bij zijn begrafenis te zijn.
Hij woonde vlakbij het Astridpark en daar had hij lotgenoten gevonden. Daarom trok ik naar het park achter de Magdalenakerk, waar zowel toeristen zijn als ouders met kinderen, zowel ouderen als jongeren, zowel chique mensen als havelozen, waar voor de kerk ook de Homeless Jesus of Dakloze Jezus op een bank ligt, een kunstwerk van Timothy Schmalz. Maar niemand die ik die ochtend aansprak kende W. Een park verzamelt geen herinneringen. Een park is voor passanten.
Eén van zijn broers werd ook uitgestrooid op de strooiweide van de Blauwe Toren, had de zoon gezegd. Hij vond het mooi dat zijn vader op die manier verenigd zou worden met de broer waar hij naar opkeek.
De eenzame uitvaart werd dan toch niet zo eenzaam als we hadden gedacht. We stonden uiteindelijk met tienen aan de strooiweide om afscheid te nemen van hem. Delphine las haar gedicht ingetogen en wij stonden in een kleine kring rond haar en de urne.
Roerloos stond je op het dek, aan de wieg van je kinderen,
Aan het graf van je ouders, aan de petanquebaan
Geconcentreerd, dromerig, melancholisch
Geboeid luisterde je naar de verhalen van je kompanen
In het Astridpark
Net als jij aan lager wal geraakt
Geloofden ze dat je ooit aan het roer stond, letterlijk
Dat je een anker had, toewijding, vuur en discipline
Passie voor het woeste water?
Maar het vuur voor het varen verwaterde helaas
En het verraderlijke vuurwater verdoofde je innerlijke stormen.
Je vervloekte jezelf, dacht vaak: had ik maar
Beter geluisterd naar mijn kinderen
Was ik maar een geestigere verhalenverteller geweest
Meer betrokken
Tederder
Liever, lief
Vader zonder meer
Meer aanwezig, meer baken
Hun kompas.
Was het de onmetelijkheid die je kwelde
De monotonie van een lange vaart
Of net het omgekeerde: de onvoorspelbaarheid van de elementen?
De schrokkerige golven?
Het wrede zinloze kolken?
De slopende getijden, de tollende talmende verbijsterende zijden?
De huilende jammerende gewelddadige verslindende winden?
Het hijsen, het hijgen, het slepen, het geeuwen?
De onverzadigbaarheid van de natuur, je nietige schrale wanhopige uitputting?
De bodem die maar niet te bereiken viel, toch niet toen je kapitein was
Dan was de bodem van de fles toch veel duidelijker, bereikbaarder
Vriendelijker, maar alcohol werd nooit een vriend.
Spoelde je je onzekerheden weg?
Was de alcohol een balsem? Een baken?
Was je vastbesloten om jezelf te gronde te richten
Of sloop de verslaving geniepig de randen van je leven binnen?
Wroeging was er vast en zeker
Verwoede pogingen ook, om na de zee een stabiel fatsoenlijk burgerlijk leven op te bouwen
Een tearoom in het hartje van Brugge
Maar de woestheid bleek niet te temmen.
Je zag de koortsige bezeten reizen in elke kneuterige sherry
En elke whisky was een magisch gouden avontuur dat uit je knuisten was geglipt
Je raakte in de knoei
Plots passeerden drie decennia: kasseien, cocktails, kunstgras
De valsheid, wankelheid en giftigheid van een hol leven op de kade:
Wafels, pannenkoeken, glunderende kinderen
Niet de jouwe.
Grint, grauwheid, demonen en kletterende ballen
Jeu de boules
Je kaatste
Je ketste en bekte je omgeving af
Je werd een zogeheten marginaal, aan lager wal geraakt
Letterlijk en figuurlijk, geen epauletten meer
Weinig decorum, brandde het verlangen naar de branding nog in je?
Tijdens je laatste ziekenhuisopname kreeg je een infuuszak
Anderen hielden de inhoud in de gaten
Traag, blubberend, balein
Een sonde als een potvis, Moby Dick
Een gehavende kapitein, Aha(b)!
De laatste golven waren de lijnen van je parameters:
Schotsen, daarna een strenge rechte genadeloze streep
Leegte
Of verlossing
De einder, eindelijk!
Einde.
Zo kregen vele vragen over zijn leven een plaats in dit gedicht en in het verhaal van zijn ontroerde nabestaanden. Wij keken toe hoe hij langzaam werd uitgestrooid. De wind waaide uit het zeegat.
Proficiat, Delphine!
Mooi verslag ook.