Meneer A.V. werd geboren op 12 juli 1930 in Sint-Joris, Beernem en overleed op 23 juni 2024 in Brugge in woonzorgcentrum Sint-Pietersmolenwijk. Zijn uitvaart vond plaats op 28 juni 2024 om 14u00 op de parkbegraafplaats van de Blauwe Toren in Brugge.
Jezus
was een rus die in palestina leefde. Het staat in wit krijt op het
asfalt van de ophaalbrug waar ik voor
wacht
op weg naar het woonzorgcentrum waar meneer A.V verbleef. Het water blijft er onbeschreven onder. Achter mij wisselen
moeders de leeftijden van hun kinderen uit als losgeweekte
postzegels. Het is één van de eerste warme dagen van het
jaar en dat laat zich zien aan blote armen en benen die her en der in
talloze
kleuren
en vormen
uit mouwen en pijpen verschijnen.
Hij
was een vriendelijke man, klinkt het eensgezind in het WZC. Ondanks
zijn verwardheid kon hij grappig uit de hoek komen. ‘Fernanda
weet vast meer over hem. Zij kent iedereen.’ Fernanda blijkt een
goed geklede oudere dame te zijn die buiten in de zon ligt te dutten.
Over meneer A.V. zegt ze: ‘Hij had een vriendin die mee verhuisd
was naar hier, Monique heette ze, een moeilijk mens. Maar zij zorgde
goed voor A. en hij voor haar’. Verder weet ze niet zoveel over meneer A.V. ‘We kwamen elkaar dagelijks tegen in de gang in
tegenovergestelde richting, zeiden elkaar gedag en dat was het.
Misschien moet je Georges eens spreken. Hij zat altijd tegenover hem
aan tafel. En bovendien,’ ze tikt met haar wijsvinger tegen haar
slapen, ‘is Georges nog goed bij de pinken’.
Wanneer
ik meneer Georges naar meneer A.V. vraag, legt hij zijn hand op
zijn borst en zegt: ‘ik denk dat hij veel pijn had’. Wanneer hij
ziet dat ik nota’s neem, is hij zo attent om te wachten met
spreken tot ik zijn zinnen heb uitgeschreven. Dan zegt hij weloverwogen:
‘A. wou veel vertellen, maar ik verstond hem niet. Niemand verstond
hem. Daarom gaf ik hem een hand. Of een servet. Daar fleurde hij van
op.’
Voor
een reconstructie van zijn leven moeten we terugvallen op zijn dossier. Een begeleidster leest me voor: ‘Van zijn moeder
mocht hij niet trouwen’. Die zin overvalt me. Hier zit een wereld
in. Zou hij het zelf zo geformuleerd hebben? Is dit de reden waarom
hij nooit is gehuwd? Verder: hij liep school tot het derde middelbaar, ging daarna werken
als metaalarbeider om zijn moeder te onderhouden. Hij had een
stamcafé, raakte bevriend met het koppel en leefde dertig jaar met
hen boven het café. Later kreeg hij een relatie met de uitbaatster
van een frituur, Monique. Ze arriveerden samen in het WZC in 2018.
Toen Monique enkele jaren later stierf, werd meneer A.V. levensmoe.
Het
blijft een verhaal met gaten. Met afwezigen ook. Waar is zijn vader?
Wie was zijn vader? Wat heeft zijn moeder over hem verteld? Of is er
vooral veel niet verteld? Uit zijn verhaal spreekt alvast een grote
loyauteit voor zijn moeder, een loyauteit die in latere relaties
resoneerde?
Ook
zijn kamer geeft niet veel prijs. Op het dressoir staat een zwarte
gieter naast een witte tot stilstand gekomen klok. Hij leefde
sober, verklaart de begeleidster, hechtte zich vooral aan kranten,
las ze nauwelijks maar wou ze hebben, wou er in bladeren. Een krant,
een hand, een servet… .
De
bewindvoerster heeft het over zijn groene vingers. De teamcoördinator
over zijn blauwe ogen. Blijven vooral kleuren over?
Ik
kan er zelf niet bij zijn op de uitvaart maar hoor nadien dat een begeleidster met bewoonster is komen opdagen. Deze laatste is erg
gegrepen door de woorden van Delphine. Ook Delphine is
geëmotioneerd. Ik stel mij haar zachte stem voor boven de
strooiweide:
Je initialen klinken als een gebed
Maar ik wil graag aannemen dat je niet gelovig was
Je had weliswaar devotie
Wie heeft die niet?
De devotie ging grotendeels naar je moeder
Maar ook naar de dieren: spreeuwen, meeuwen, onooglijke krekels,
Hazen, ezeltjes, de norse teckel van een misantropische kaarsenmaker
Die in je straat woonde misschien
Jij was het niet
Niet misantropisch
Een tikkeltje stug, maar ook gul, taai en bijzonder loyaal
Koppig, sterk, onafhankelijk
Geen meeloper
Hoe langer dit gedicht wordt hoe meer mijn bewondering voor jou toeneemt.
Waar speelde je mee als kind?
Was je eenzelvig?
Een roekeloze schelm met een katapult?
Een zwemmer?
Rebels, behoedzaam of ingetogen?
Had je een tuin en schenen de gonzende struiken
En krioelende hagen je bedwelmend en zalig toe?
De passie voor planten ben je godzijdank nooit kwijtgespeeld
Kijk nu is hij daar toch: god!
Sorry, beste A.V.
Hoor, ik zeg al sorry tegen je
Alsof we vrienden waren
Niet eens zo’n gekke gedachte
Nu is het natuurlijk te laat, maar ik had graag van jou gehoord
Hoe je moeder in elkaar zat
Of ze nukkig was? Beschermend? Tiranniek? Zorgzaam?
Van alles een beetje?
En ik had graag geweten of het je moeite kostte om alles voor haar op te offeren:
Een diploma, een gezin, een hobby, dromen, uitspattingen en verre reizen.
Je werd metaalarbeider
Knetterend, spetterend, verpletterend, ketters, hels, slopend werk
Wie troostte jou na een uitputtende werkdag?
Was er soelaas? Vermaak? Alcohol? Poëzie?
Je woonde drie decennia in een herberg
Een koppel ontfermde zich over jou
Was het een donkere periode?
Of had je een lichte kamer met plantjes op de vensterbank
Die opfleurden wanneer je tegen ze sprak?
Schor, hees, verlegen.
Op het eind van je leven raakte je verknocht aan Monique
Een felle onsentimentele frituuruitbaatster
Soms prikte ze plagerig in de muis van je hand
Met een groene frietvork
Je werd graag geplaagd door Monique
Zo sliep je in: met de herinnering van die vinnige prikkelende frietvorktandjes
En de baldadige doch steeds tedere grijns van Monique
Die jou compleet aanvaardde
Zoals ook ik jou aanvaard
Maar ik kan het moeilijk verkroppen dat er zo weinig mensen
Je vroegen: ‘Hoe gaat het vandaag, A.V.? Wat bezwaart je?
Heb je zin om mee te gaan naar de cinema? Naar de zoo? Naar de zee?
Schelpen rapen?’
Vaar wel, A.V.
jij mag iets over mensen zeggen. omdat je zelf zoveel mens bent.