Meneer H.V. werd geboren in Anderlecht op 24 maart 1954 en overleed in Beringen op zondag 5 mei 2024. De asuitstrooiing vond plaats op dinsdag 14 mei 2024 op de Leuvense stadsbegraafplaats.
In Leuven vond een rebel zijn laatste rustplaats. Meneer V. was in de wieg gelegd voor een bourgeois bestaan, maar dat was zonder zijn opstandige karakter gerekend. Hij had lak aan autoriteit. Ni Dieu, ni maître. Doorgaans deed hij de dingen op zijn eigen manier, ook al liep dat vaak rampzalig af, ook al richtte het hem finaal ten gronde. Maar ik heb niet de indruk dat hij veel spijt heeft gehad.
Frank van de Onderneming bezorgt me de gegevens van meneer V. Het eerste wat me opvalt is zijn plaats van overlijden, Beringen. Welke band had meneer V. dan met Leuven? ‘Collega’s van een uitvaartbedrijf in Beringen hebben hem opgehaald in woon-zorgcentrum De Fakkel in Beringen-Paal’, zegt Frank. ‘Hij is dan aan ons overgedragen omdat hij onder het OCMW van Leuven viel. Meneer V. is een tijdje dakloos geweest. Zijn laatste registratie bij de burgerlijke stand vond in Leuven plaats.’
Tussen de gegevens van meneer V. lees ik onder meer dat hij geen kinderen heeft en geen rijbewijs. Dat laatste springt meteen in het oog bij Paul, die het gedicht voor de uitvaart zal schrijven. Ik weet op dat ogenblik nog niet dat daar een verhaal achter zit.
Het is kort voor het verlengde weekend van Ons-Heer-Hemelvaart. Als ik bij de bevoegde instanties nog informatie wil verkrijgen, zal ik me moeten haasten. Ik begin aan een uitgebreid rondje telefoneren. Op het OCMW ben ik te laat, daar is het weekend al ingegaan.
Bij de bewindvoerder die sinds enige tijd was aangesteld kom ik zoals meestal niets te weten. De assistente die de telefoon beantwoordt, bevestigt dat zij de zaken van meneer V. behartigden. Maar over de mens die meneer V. was kunnen ze me niets zeggen. Geen woord. Meneer V. was er duidelijk slechts een naam op een dossier. Ik zal te rade moeten gaan bij mensen die hem persoonlijk gekend hebben.
Magda van De Fakkel weet me te vertellen dat meneer V. sinds een tweetal jaren in het woon-zorgcentrum verbleef. Daarvoor had hij vijf jaar in de assistentiewoningen van De Fakkel gewoond. Hij was daar in 2017 terechtgekomen via het Westhuis, een opvanghuis voor dakloze mannen. Daar is vast iemand die meneer V. goed gekend heeft. Magda omschrijft meneer V. verder als een sociale man die graag een sigaret rookte en een pint dronk. Hij had een stamcafé in Beringen, The Tower.
Dat is de tip die ik nodig had. Waar anders legt iemand die geen verwanten heeft zijn ziel bloot dan aan de toog van zijn stamcafé? Als ik iets belangrijks wil te weten komen zal het daar zijn. The Tower ligt pal naast de kerk van Paal, trouw aan het oude gezegde dat waar Onze-Lieve-Heer een kerk zet, de duivel een kapelletje bouwt. The Tower omschrijft zichzelf als een typisch bruine kroeg en een sociaal volkscafé. De muren zijn bekleed met houten lambriseringen en spiegels boven de banken. De toog heeft een afdak dat gedragen wordt door ijzeren staven op de tapkast. Er hangt een dartsbord en een breedbeeldscherm waarop binnenkort de wedstrijden van de Rode Duivels te zien zullen zijn.
Waardin Anja heeft meneer V. inderdaad goed gekend. Hij zat er geregeld aan de toog, maar hij stak ook de handen uit de mouwen. Als er een tent moest opgebouwd worden voor een festiviteit, een karaokeavond georganiseerd of gewoon als er een paar extra handen nodig waren om glazen te spoelen, stond meneer V. paraat. Hij ging ook vaak klussen bij Open Hart Paal, een organisatie die mensen in armoede bijstaat. Het was een erg sociale man, bevestigt Anja, die met iedereen babbelde maar geen echte vrienden had of iemand wiens gezelschap hij altijd opzocht. Anja vermoedt dat hij nog het meest aan haar vertelde. Dat hij in onmin leefde met zijn zus of zussen, bijvoorbeeld, over de erfenis van een vakantiehuis op Tenerife. En dat hij een zoon en een kleindochter had in Duitsland.
Meteen gaan de alarmbellen bij mij af. Meneer V. had toch geen kinderen? Ik bel opnieuw naar Frank van de Onderneming, maar hij heeft niet meer dan de gegevens van De Fakkel. De tijd dringt. Ook al is het niet onze taak om nabestaanden op te sporen, deze informatie moet zo snel mogelijk bij de instanties terechtkomen.
De rest van het Hemelvaartweekend gaat voorbij met het ene telefoontje na het andere. Ik stoot op voicemails, word teruggebeld, mis oproepen, kan de mensen die ik wil spreken niet bereiken. Op vrijdag krijg ik toch Carine van het OCWM aan de lijn. Meneer V. heeft nooit iets over een zoon verteld, niet aan het OCMV of de bewindvoerder, niet in het woon-zorgcentrum. Ze wil er alles aan doen om de nabestaanden te vinden, maar zonder een naam of verdere gegevens is dat hopeloos. En bovendien: is het waar? Meneer V. dronk veel meer dan goed voor hem was. Heeft hij in een roes dingen verzonnen? Verzin je überhaupt zoiets?
Wanneer het weekend al flink gevorderd is, belt Jef me. Jef heeft het accent en de lijzige stem van schrijver en radiomaker Jan Flamend, het is alsof ik hém aan de lijn heb. Maar Jef heeft andere talenten. Hij organiseert zowel bij daklozenopvang Westhuis als bij armoedeorganisatie Open Hart een fietsatelier. En in dat fietsatelier was meneer V. zowat zijn sous-chef. Met de verhalen van Jef kan ik de informatie van Magda en Anja uitstekend aanvullen. Het beeld van meneer V. komt plots in scherpe contouren naar voren.
Meneer V. werd geboren in een gegoede familie uit Brussel. Zijn vader had een topfunctie bij Euratom, de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie die in 1957 werd opgericht, drie jaar na de geboorte van meneer V. Het was allicht een gezin dat een status had hoog te houden. Ze waren meer dan bemiddeld, kochten een vakantiewoning op Tenerife. Ik kan me voorstellen dat de kinderen in de pas moesten lopen, maar dat was nu net iets wat meneer V. vertikte. Hij rebelleerde, ging zijn eigen weg, niet degene die zijn ouders voor hem hadden uitgestippeld.
Toen meneer V. het ouderlijk huis verliet, kwam hij terecht in een bestaan van twaalf stielen en dertien ongelukken. Hij vertelde erover aan Jef, die de verhalen nu aan mij doorgeeft, maar over de juiste chronologie tast Jef soms in het duister.
Zo beweerde meneer V. dat hij ooit een garage van Mini Cooper had uitgebaat. Of dat klopt , weet Jef niet, maar het is een feit dat meneer V. een uitstekende mecanicien was. Hij was ook vrachtwagenchauffeur. Met zijn tientonner denderde hij over de eindeloze highways van de Verenigde Staten. Daar kwam abrupt een einde aan met een ernstig voorval, vermoedelijk een ongeval. Meneer V. wilde er geen details over kwijt, maar hij kreeg een levenslang rijverbod. De drankduivel had hem toen al in zijn greep.
Terug in België trok meneer V. naar Luik, het Frans was zijn eerste taal. Ergens in de buitenwijken van Luik baatte hij een café uit waar, opnieuw volgens zijn eigen verhalen, nogal wat kopstukken van de Parti Socialiste over de vloer kwamen. Michel Daerden aan de toog, Meneer V. erachter, het zullen memorabele drinkgelagen geweest zijn.
Ergens onderweg was meneer V. getrouwd, met een Duitse. Zijn zoon zou later ook in de horeca gegaan zijn en ergens in Duitsland een restaurant uitbaten. De puzzelstukjes blijken te passen.
De reden waarom ook het Luikse café een eindig verhaal was, laat zich raden. Meneer V. gleed steeds verder af, verloor have en goed en werd dakloos. De erfenis van zijn ouders was hem goed van pas gekomen, of misschien net niet, maar over dat vakantiehuis op Tenerife was dus een grote ruzie ontstaan met zijn zus of zussen. Ook hier is de chronologie niet duidelijk. Misschien had meneer V. zijn deel van de erfenis in de garage of het Luikse café geïnvesteerd. Of het verbrast, dat zou niet verbazen.
In zijn periode van dakloosheid kwam hij even boven water in Leuven, waar hij werd ingeschreven in het bevolkingsregister. Uiteindelijk vond hij een opvangplaats in het Westhuis, zo’n tien jaar geleden.
‘Daar heb ik hem leren kennen’, zegt Jef. ‘Ik had er een fietsenwerkplaats opgericht. Al snel heb ik H. aangesteld als verantwoordelijke van de werkplaats. Hij was uitstekend met fietsen en je kon op hem rekenen. Er hangt hier nog een foto waarop hij aan het sleutelen is. H. was altijd vrolijk, een plezante rebel. Eén keer per jaar schoor hij zich helemaal kaal. Dan liet hij zijn haar en baard weer een vol jaar groeien. Hij was ook heel behulpzaam. In The Tower hielp hij vaak, en als er iets georganiseerd werd voor het goede doel speelde hij voor garçon.’
Toen meneer V. uit het Westhuis vertrok, naar een assistentiewoning van De Fakkel, ging hij vaak helpen in het fietsenatelier van Open Hart, ook een project van Jef. Maar in die periode ging het weer een stuk minder met hem. ‘Zolang H. in het Westhuis verbleef en begeleid werd, was zijn alcoholmisbruik wat onder controle’, vertelt Jef. ‘Maar toen hij zelfstandig ging wonen is dat weer ontspoord. Ik heb hem eens een elektrische fiets cadeau gedaan die hij zelf opgeknapt had, maar dan heeft de politie hem tegengehouden met een stuk in zijn voeten. Ze hebben die fiets uiteindelijk in beslag genomen. H. en de politie, dat waren niet de beste vrienden. Hij kon met iedereen overweg, maar niet met de blauwe mannetjes. Daar had hij een echte afkeer van.’
Uiteindelijk moest meneer V. de assistentiewoning verlaten. Hij kon niet meer zelfstandig blijven wonen en werd opgenomen in het woon-zorgcentrum van De Fakkel.
Op maandag krijg ik ten slotte nog Martine aan de lijn, de vrouw die hem destijds begeleidde in het Westhuis. Ze bevestigt in alle details het beeld dat ik ondertussen van meneer V. heb en gooit er een mooie samenvattende omschrijving achteraan. ‘H. was sociaal, iemand die zich graag nuttig maakte. Ik herinner me hem als een goedlachse mopperaar.’ Maar van de levensfeiten, jobs of verwanten van meneer V. kan ze zich niets herinneren. ‘Er komen hier zoveel mensen over de vloer, elk met hun verhaal. Mijn hoofd zit helemaal vol. En H. is hier ook al zeven jaar weg.’
Dat de verschillende verhalen op één punt blijken samen te komen, stemt me tevreden. De verstokte rebel die meneer V. was, met zijn kwaliteiten en zijn gebreken, leek in de gemeenschap van Beringen-Paal beschutting te hebben gevonden. Geen teruggetrokken man, geen eenzaat, maar wel iemand zonder nauwe persoonlijke contacten. De drinkebroers aan de toog waren zijn zielsverwanten. Misschien was dat voor hem genoeg.
De grote blinde vlek van de zoon en de kleindochter is ook op de dag van de uitvaart niet opgelost. Misschien denkt de zoon ooit aan zijn oude vader, of het meisje aan haar grootvader, willen ze hem opzoeken of contacteren en komen ze er zo nog achter dat hij overleden is. Volgens Anja van The Tower was hun contact niet verzuurd, dus wie weet loopt het zo. Misschien is Pauls gedicht dan een troost.
Onderweg naar de begraafplaats heeft een deuntje van David Bowie zich in mijn hoofd genesteld. ‘Rebel, rebel, how could they know?’
Aan de poort van de stadsbegraafplaats maak ik een praatje met de landmeter die er aan het werk is. Ook het rijk van de doden is aan regels en beperkingen onderworpen.
Bij de lijkwagen wacht ik met Paul en twee bedienden van de Onderneming op mensen die niet komen. Om vijf voor drie vraagt de jongste bediende of we graag al naar de strooiweide vertrekken. Paul stelt voor om nog drie minuten te wachten.
Je weet nooit.
Het is doorgaans tegen beter weten in.
Aan de strooiweide spreekt de jongste bediende een welkomstwoord uit en dan leest Paul zijn gedicht voor.
Niet de suikertang van het burgerlijk bestaan.
Niet de pincetten van de kazerne van het fatsoen.
Niet iedereen blijft binnen
de lijntjes van de kijkwoning
waar men van droomt.
Naar buiten, voor de grap, tegen de dorst,
met de blote hand in de nootjes
onder de mensen in de taverne, in een doodlopende straat
op de controlegroep vloeken en pissen en schuilen
onder katernen van de financieel-economische tijd.
Op adem komen in een kaartenhuisje
(maar wie kan er tussen haakjes leven)
met de remkabelkniptang
met het oog op de klauwen
van de kermisgrijpmachine
van ja het gaat lukken en nee weer toch niet.
Zoals altijd leggen we een hand op de urne en maken we het even stil. Nog stiller.
De jongste bediende strooit de as van meneer V. uit. Geen regels of beperkingen meer voor hem.
De mail zat terug bij de spam maar ik vond hem gelukkig vooraleer ik de 'ongewenste' berichten verwijderde. Peter, net zoals de commentaar van hierboven kan ik alleen maar mee vol bewondering staan van wat jij allemaal verzet van opzoekwerk, het zijn telkens pareltjes van schrijfkunst, zoveel moeite je doet om een leven te reconstrueren. Ook voor de dichter van dienst alle lof. Ik word hier altijd heel stil van maar ook heel blij, dat mensen dit kunnen realiseren, jullie dus. Dank weeral.
Peter, hoe paradoxaal het ook mag lezen; je uitvoerige zoektocht en dito informatie over meneer V. gaf me weer een goed gevoel.
Ten eerste, omdat je het erg visueel en taalvaardig beschrijft.
Ten tweede omwille van de inzet die je je getroost om zoveel mogelijk (correcte) gegevens te verzamelen, ten einde de dichter van dienst ter wille te zijn.
Proficiat ook voor de gedrevenheid om in Beringen eenzelfde ondersteuningsdienst te kunnen verlenen.
Paul, bedankt voor het prachtige gedicht.
De eerste twee versregels zijn treffend en originele vondsten.
Ook de tegenstelling binnen-buiten trof me.
Ik volg momenteel de Academie in Antwerpen en heb nog niet zo lang geleden in Leuven bij Peter van een sessie rond poëziecycli kunnen genieten.
Als ik dan een gedicht zoals dat van jou lees, dan zinkt de moed me even in de leeglopende pen. Hoeveel stappen zal ik nog moeten zetten om dergelijke kwaliteit te schrijven?
Alvast dankdankdank
Patrick Nijs
Tienen
Ik heb in stilte gelezen ben voel me aangedaan. Dank dat jullie er zijn en een waardig afscheid organiseren, door zijn levensverhaal en een prachtig gedicht te schrijven. Zeer mooi. Respect.