Mevrouw D.C. werd geboren op 5 augustus 1954 in Oostende en overleed op 6 juli 2024 in Brugge in woonzorgcentrum Sint-Pietersmolenwijk. Haar uitvaart vond plaats op 12 juli 2024 om 14u00 op de parkbegraafplaats van de Blauwe Toren in Brugge.
Het
personeel in het WZC is opvallend stil over mevrouw D.C. ‘Ze
praatte niet zoveel, zei alleen de hoogstnoodzakelijke dingen: ik ben
moe. ik wil tv kijken. ik wil een sigaretje’. Er wordt dan ook
eerder over haar gelezen
dan herinnerd: ze
ging tot haar zestiende naar school, werkte als ‘vlinder’
in Philips en ging vervroegd met pensioen toen de fabriek in ‘93
sloot. Ze is gehuwd, heeft verschillende relaties gehad die soms
spaak liepen omwille van alcohol en/of financiële problemen. Verder
hoor ik veel losse zinnen die vooral iets zeggen over de vruchteloze
pogingen van het personeel om contact met haar te maken. Ook iets
eigenzinnig valt mij op: ‘ze zou graag een reis willen maken maar
niet met de ziekenbond’. Tussendoor begrijp ik dat ze de laatste
jaren leed aan een huidziekte en Korsakov, wat wellicht grotendeels
haar isolement verklaart.
Op haar kamer laat mevrouw D.C alsnog iets van zichzelf zien. Op een tafel ligt een fotoboek en een collage van foto’s. Er is een keurig witzwart portret van twee kinderen, een jongen en een meisje. Ze houden beide het hoofd schuin naar elkaar gericht. Het meisje heeft iets ondeugend en lief in haar ogen. Dezelfde ogen – maar dan zwartomrand met kohl - keren terug bij een tiener, een jonge vrouw, volwassene. Dit moet mevrouw D.C. zijn. Een mooie, olijke vrouw in bikini, feestkledij, casual in een kapsalon, op het strand, dansend in een zaal… . Een leven gecomprimeerd op één blad. Er is een zwarte kat die van een glas water nipt naast een asbak op een witgedekte tafel. In het midden slowt een koppel op een dansvloer. Zij houdt een hand achter het hoofd van hem en hij houdt een hand in haar zij. Hun gezichten zijn er enkel voor en langs elkaar. Hun witte kleren lichten op tegen een donkere achtergrond. Rond hen beelden van een baby, kinderen en er is een oude huwelijksfoto van vermoedelijk haar ouders? Al deze beelden maken mij duidelijk: ooit was deze vrouw iemand die midden in het leven stond, iemand die zich omringd wist met ouders, neefjes en nichtjes, iemand die heeft gewerkt, gefeest en liefgehad.
Terug
naar huis zingt Adamo in
mijn auto tombe
la neige. Of:
hoe in het hart
van de zomer vlokken sneeuw vallen.
Is dit hoe Korsakov voelt? Op de dag van de uitvaart regent het.
Alsof
ik
– net zoals de stand van de sterren in de astrologie bepalend is
voor het lot van de pasgeborene – iets in het weer zoek, iets dat
de gestorvene alsnog een bestemming geeft. Wanneer ik de
begraafplaats oploop, springt iets donker en lenig over het pad. Een
kikker. En wanneer ik met de dichter sta te wachten op de
ceremoniemeester en we onszelf sussen met koetjes en kalfjes, sleept
een huisjesslak zich traag voor onze voeten. Leven alom in de regen
voor de strooiweide.
Er komt nog één residente van het WZC, ondersteund door twee medewerkers. Ze luisteren aandachtig wanneer Frederik van wal steekt:
Het contrast kon niet groter zijn,
er was een wereld van verschil
tussen voor en na,
tussen wit en zwart
bleef je zweven.
Eerst was je een donkere diva
met glamour en glitter, magnifieke mascara,
je bewoog gracieus, je beleefde
amoureuze avonturen, had kuren.
Je was speels, wispelturig, adembenemend mooi,
je schitterde, vierde het leven, copieus,
dronk en rookte als een rockster.
Dan sloeg de verwarring toe,
werd je droef te moede, moe
van de toenaderingen, de pogingen
tot intrusie in de toendra van je geest.
Je had het gevoel
overal en nergens tegelijk te zijn geweest,
kortstondig of eeuwigdurend leefde je
in een bubbel en confabuleerde je
over de reis die je nog wilde maken,
vastgekluisterd aan het scherm,
soms fluisterend, meestal stil,
liefst gerust gelaten,
van niemand last en niemand tot last.
Hoe broos kan een mensenleven zijn…