Meneer H.D.K. is op 8 januari 1950 geboren in Antwerpen en daar overleden op 7 september 2012. Zijn uitvaart vond plaats op maandagochtend 17 september 2012 op begraafplaats Schoonselhof.
Het is kwart voor negen als ik de deur met een klap achter me dicht trek en richting de tramhalte loop. Ik ben nog erg moe en wrijf in de tram met de krant op mijn schoot met regelmaat in mijn ogen. Het was een vermoeiende en hectische week waarin mijn roman werd voorgesteld, eentje die onder andere over de dood handelt, en ik herhaaldelijk tegen interviewers of lezers had verteld over de dood, wat de dood met me deed, hoe we omgaan met de dood, waarom ik op mijn leeftijd met de dood bezig ben, wanneer de dood in mijn leven sluipt, wat de dood met me doet, wat we nog moeten weten van de dood, niet dat ik alle expertise heb over de dood - zoveel dood, dood, dood, dat ik me zo lamgeslagen voel alsof ik zelf reeds tussen zes planken ben getimmerd.
Eens ik na lang wachten overgestapt ben op de voor mij welbekende tram 24 overloop ik in gedachten wat ik weet van meneer H.D.K. die we zo meteen gaan begraven. Dat is niet bijster veel. Hij was 62 jaar, geen familie bekend, werd gevonden door de politie en was reeds in verre staat van ontbinding. Toen het bericht van Renée binnenkwam ben ik langs zijn appartement gegaan. Een wit appartementsblok van de sociale woonmaatschappij, gelegen op het hippe Zuid in een straat die ik me herinner van een fietsenhandel en een boekenantiquariaat dat reeds lang gesloten is. Met aan de ene kant een pleintje met drukbezochte Aziatische restaurants, aan de andere kant het Tropisch Instituut dat ik ken van twee vrienden die er zich regelmatig laten controleren op enge ziektes die niemand wil. Met de tram voor de deur, is dit geen straat die zich wil onttrekken van de drukte in Antwerpen.
Pas bij de derde deurbel die ik indruk krijg ik gehoor van een buurman. Er komt geroep van boven mijn hoofd. Ik zet enkele stappen achteruit en zie een balkonnetje waar weelderige planten vrij spel krijgen. Het hoofd van een man verschijnt tussen de bladeren door.
‘Waaarvoor is het?’ roept hij met de kenmerkende platte tonen van ons dialect. Hij heeft lang haar dat al lang geen shampoo meer zag en met het beeld van het warrige hoofd tussen de planten tegen een achtergrond van afgebladderde witte verf op een verloederde gevel zie ik een doorslag van wat er zich achter deze muren afspeelt.
‘Ik kom voor de uitvaart van meneer H.D.K.’
‘H.D.K. is al lang dood,’ roept hij terug.
‘Ja, dat weet ik’, antwoord ik. ‘Daarom kom ik. Ik wilde weten of u iets meer kon vertellen over hem. Ik verzorg zijn uitvaart.’
‘Ik zei toch dat hij al dood is.’
‘Ja, zijn begrafenis is volgende week. We willen graag iets aardigs zeggen over hem, iets persoonlijk, en daarom kom ik…’
‘Hier is helemaal geen begrafenis. Hij is dood.’
En zo gaat ons absurde gesprek even door tot hij aanbiedt naar beneden te komen ‘want dat klapt gemakkelijker’. Als hij de zware houten deur opent zie ik dat hij met één been strompelt en dat zijn gezicht een gele tint heeft. De meerderheid van zijn tanden mist hij. ‘H. is al lang dood.’
‘Mijn deelneming.'
‘Veel last mee gehad. Allez, als hij gedronken had, werd hij lastig. En dan kwam er nog een meiske bijwonen en dan ging het van kwaad naar erger. De politie is wel 300 keer langs geweest op een jaar. Dat is veel, toch, 300 keer?’
‘Het spijt me dat te moeten horen’, antwoord ik naar waarheid. ‘Heeft u ook nog iets positiefs te zeggen over meneer H.D.K.? U ziet, wij verzorgen de uitvaart en…’
‘Niet bepaald. Als hij gedronken had…’ Ik onderbreek hem en werp tussen:
‘Hij is nog redelijk jong gestorven.’
‘Jong? Noemt gij dat jong?’ Ik besluit dat we een andere kijk op leeftijden hebben en dat dit gesprek de dichter Andy Fierens ook niet veel verder gaat helpen bij het schrijven van een gedicht en neem afscheid met een stevige handdruk. De deur gaat dicht en ik besef dat er zich tussen deze muren honderden kleine drama’s hebben afgespeeld tot meneer H.D.K. vermoeid het hoofd neerlegde.
Op begraafplaats Schoonselhof staat de corbillard met kist van de firma al klaar. Dennis zegt dat ze wachten op de dragers van de tweede wagen die de papieren in orde zijn gaan maken. ‘Is Etienne er deze keer bij?’, vraag ik.
‘Etienne zit nog tot oktober in Turkije. Bert verzorgt de dienst maar hij heeft last van zijn rug.’ Ik zie de lange ceremoniemeester Bert voor mij die de afstanden tussen de begraafplaatsen overbrugt in zijn krappe autootje en daarmee zijn rug verslijt.
Ik wacht aan de ingang van begraafplaats Schoonselhof op dichter Andy Fierens maar enkel een vrouw met twee wandelstokken pikkelt voorbij. Ik sla mezelf voor de kop als ik in mijn pak zonder overjas sta te rillen; ik vergeet steeds weer dat het hier kouder is dan in de stad. Er hangt een fijne nevel in de lucht waarbij ik me afvraag of het smog is of minuscule regendruppels zijn. En terwijl ik zo met half dichtgeknepen ogen sta te turen merk ik bijna niet op dat Andy Fierens met zijn fiets de begraafplaats oprijdt. Het is tijd om naar het perk te gaan.
‘Was meneer van het zware type?’ vraagt Andy Fierens als we naast Dennis achter de traag rijdende corbillard richting perk W1 wandelen. Door de achterruit van de wagen zien we een kist van groot formaat liggen.
‘Nee, het is een grote kist omdat we een blok ijs begraven. En de blok ijs was te groot voor een gewoon formaat.’ Dennis legt verder uit dat meneer H.D.K. al een tijdlang in de diepvries werd bewaard vanwege zijn vergevorderde staat van ontbinding. ‘Maar hij heeft nog tijd genoeg om te ontdooien.’
Bij het perk aangekomen wordt de kist met het smeltende ijs op de schouders getild en naar het graf gedragen.
verborgen sterven tussen het feestgedruis van ‘t zuid
in een straat die ruikt naar helden en naar bier. het kon.
niemand zat te wachten op een nieuwe godot. politie was
de vriend die je eindelijk vond. de wereld maalt niet sneller
of trager. al klimt een onbehaaglijk grommen uit elke wortel-
stronk, eenieder neemt de pijn zoals hij komt. adem in, adem
tot je niet meer gaat. geef niet op. zet je en kijk rond. de
kamer is veranderd in een eindeloos luilekkerland. vlei je
neer, je ligt nu op een zuiders strand. de schelpen zingen oude
liefdes in je oor. voel je die gloed? sluit je ogen. adem zachtjes uit.
We groeten en de dragers laten de kist zakken in de kuil. Voor we afscheid nemen gaat het nog even over de zere rug van Bert en er wordt gespeculeerd op de omslag van het weer als oorzaak van de lichte stijging van sterfgevallen. Drager Davy vermaant me dat ik laatst in een restaurant zijn begroeting niet heb beantwoord. Hij had naar me gezwaaid.
‘Wellicht herkende ik je niet zonder dat zwarte pak en die das’, antwoord ik naar waarheid. Ik probeer me van elke drager afzonderlijk in te beelden in welke vrijetijdskledij ze naar de supermarkt gaan, of ik ze zou herkennen, met een pak rijst of chips in de hand.