Meneer M.N.P. is op 3 maart 1941 geboren te Lousame in Spanje en in het ziekenhuis Stuivenberg te Antwerpen overleden op 29 september 2010. Zijn uitvaart vond plaats op maandag 11 oktober 2010 op begraafplaats Schoonselhof.
Op het internet is M.N.P. een secretaris-generaal van een raad in broederschappen en gilden, het is een jonge surfer die aan kampioenschappen deelneemt, het is een beroemde soldaat, het is een advocaat, het is een vrolijke jongen van tweeëntwintig jaar die op Facebook achtenveertig vrienden heeft, maar op een van de mooiste herfstdagen in oktober is meneer M.N.P. op begraafplaats Schoonselhof vooral een onbekende. Renée van de Firma bracht me op de hoogte van de eenzame uitvaart van meneer M.N.P., aangezien via de politie en het rijksregister geen familieleden werden gevonden.
Meneer M.N.P. woonde in Antwerpen, in de Seefhoek, vlak bij het ziekenhuis Stuivenberg waar hij overleed, en in de buurt van dichter Stijn Vranken. Er zijn niet veel meer gegevens bekend. Internet leert me dat M.N.P. een veel voorkomende naam is in Spanje, en een zoekopdracht met zijn naam in combinatie met de geboorteplaats levert ‘geen overeenkomstige documenten’ op. Als ik naar het ziekenhuis telefoneer voor meer informatie word ik na enkele minuten doorgeschakeld met de dienst intensieve zorgen, waar men voor mij de arts zoekt die meneer M.N.P. zijn laatste zorgen heeft toegediend.
Er is wat verwarring over de patiënt. De naam op het dossier dat de dokter van dienst bezit en de achternaam die ik doorkreeg verschillen met één letter, maar de arts en ik besluiten dat het om dezelfde persoon gaat. Bij de opname was er een vriendin van meneer M.N.P. aanwezig, vertelt de dokter. Een Braziliaanse, volgens haar, aangezien ze dacht dat de vrouw Portugees sprak. Misschien was ze Spaans, opper ik in gedachten. De vriendin had meneer M.N.P. twee dagen eerder in de zetel aangetroffen, in dronken toestand was haar vermoeden, en ze ging weer naar huis. Eerst moet hij de kater maar uitzweten, vond ze. Na twee dagen zonder gehoor was ze opnieuw een kijkje gaan nemen en had ze de hulpdiensten verwittigd, aangezien meneer M.N.P. nog steeds niet reageerde. Meneer M.N.P. is diezelfde dag in het ziekenhuis aan een zware hersenbloeding bezweken, men kon weinig meer voor hem doen.
Door de taalbarrière kon het ziekenhuis de vriendin niet inlichten over het verdere verloop, over wat er met het stoffelijk overschot van meneer M.N.P. zou gebeuren en wanneer de uitvaart zou plaatsvinden. De dokter raadt me aan het mortuarium te contacteren, aangezien de vriendin M.N.P. nog was gaan groeten, en misschien haar gegevens had achtergelaten. Het zou dan toch niet om een eenzame uitvaart gaan.
Tevergeefs. De medewerker van het mortuarium herinnert zich wel de Braziliaanse vriendin, maar ze kwam definitief afscheid nemen en liet ook geen gegevens achter om de uitvaart bij te wonen. Meneer M.N.P. zou nog wel een vrouw en een kind in Spanje hebben, volgens de ziekenhuismedewerker, maar die zouden verwittigd zijn door de politie of het ziekenhuis. Wie juist wie informeerde, weet hij niet meer.
Veel meer van wat meneer M.N.P. verborgen hield, valt er niet te ontdekken. Het lijkt me weinig waarschijnlijk dat de vrouw en het kind nog zullen opduiken: men kan zich evengoed vergist hebben, aangezien het rijksregister van geen bloedverwanten spreekt.
Op wat een mooie herfstdag lijkt te worden, is er om tien uur ’s ochtends in het gouden zonlicht geen mens te bespeuren – enkele dragers die nog gauw een sigaret opsteken buiten beschouwing gelaten. Hoewel er nooit gerookt wordt in de stoet of op het perk, wordt er best veel tabak doorgejaagd in de momenten voor en na. Het verkort het wachten, men heeft iets om handen. Een van de jongste dragers vertelt me dat het zijn laatste week in deze koude is, in deze herfst, want hij vertrekt binnen een week op vakantie. Hij heeft zijn hart verloren in Jamaica. Veertien uur vliegen, met een tussenstop van een uur, waarin hij zeker enkele sigaretten zal opsteken in de rokerslounge. Het zal er warm zijn, zegt hij, niet te warm, gewoon, goed warm, lekker warm. Ik kijk naar de mistbanken die boven de perken hangen, en ril in mijn dunne kostuumjasje. Ik moet een warmer pak aanschaffen voor de winter komt, bedenk ik me.
Als Stijn Vranken arriveert kan ik in zijn auto meerijden tot aan perk U, waar de kist op de schouders wordt gehesen en we het korte eindje naar de kuil wandelen. Eens de kist op schragen staat, komt vrij snel een teken dat Stijn tot het voordragen van het gedicht mag overgaan, en bedenk ik iets te laat dat mijn twee potjes purperen heide nog in de graskant staan en niet op de kist, zoals we het gewoon zijn. Te laat, maar niet zo erg, de heide zal aan zijn hoofd geplant worden, aan het bord met zijn zwierige naam op, eens de kuil is gedicht.
Er is een put. Een kist. Een naam.
Er is geen twijfel: er is bestaan.
Dat betekent: er is geboren, er is gegroeid,
er is verlangd, er is bemind, een vrouw, een kind
wordt officieel vermoed. Ergens, Spanje.
Er is geen twijfel. Dit had een lied kunnen zijn.
Er is verlaten, iemand door iemand, er is geruild,
iets voor telkens minder. Er is verdwenen, steeds
verder. Tot hier. Seefhoek. Antwerpen. Ergens.
Dit had een lied kunnen zijn.
Dit is wind. Met wat woorden in
een magere zon en geen weg terug.
Dit had een lied kunnen zijn.
Na het groeten van meneer M.N.P. nemen we afscheid van de jonge uitvaartmedewerker. We zeggen gedag, maar niet voor lang. Twee uur later, om twaalf uur, spreken we opnieuw af aan de ingang van begraafplaats Schoonselhof, voor een volgende eenzame uitvaart, van meneer A.D.S.
Later op de middag zou er nog één zijn, de uitvaart van meneer L.V.H., maar die heb ik keurig afgewezen. Ik heb het rusthuis kunnen bellen waar meneer L.V.H. is overleden, en enkele personeelsleden van de afdeling waar hij lag, boden spontaan aan om de eenzame uitvaart bij te wonen, zodat er op de valreep toch nog enkele mensen een laatste groet aan meneer L.V.H. konden brengen. Van drie eenzame uitvaarten naar twee op één dag. Nog altijd twee te veel, zucht ik.