Meneer R.C. is op 12 maart 1929 geboren te Charleroi en overleden in Antwerpen op 29 augustus 2011. Zijn uitvaart vond plaats op op maandag 12 september 2011 op begraafplaats Schoonselhof.
Het was zes maanden stil geweest. Niemand stierf eenzaam, wat goed nieuws is, maar dan vertrek ik op reis met een stapel nog te lezen boeken en loopt het blijkbaar anders. Vooraf had ik nog de leestip gekregen om ‘Rood’ van Uwe Timm te lezen, over een begrafenisredenaar die tobt over een nieuwe liefde, zijn politieke verleden en een overleden vriend. Onder een notenboom in Zuid-Frankrijk onderstreep ik één passage:
“Neen, zei de oudste doodgraver, in de zomer is het meestal vrij rustig. Ik zeg altijd: als de dokters met vakantie zijn, hebben wij minder werk. Slechte tijden.”
Natuurlijk zijn het geen slechte tijden, maar de grillige willekeur van de dood in bepaalde maanden verbaast niet alleen mij, maar ook Renée. We hadden eerder al een mailconversatie gehad over de stilte tussen januari en de zomer, over het uitblijven van eenzame uitvaarten in het voorjaar, en dat al gedurende twee jaar. Maar uiteraard valt daar niets achter te zoeken, het is een merkwaardige vaststelling die weer mank loopt bij elke eenzame dode die in de rij wordt bijgelegd.
Als ik een tweede boek opensla op vakantie komt er een nieuwe mail van Renée met informatie over de eenzame uitvaart van meneer R.C. - in Charleroi geboren maar in Antwerpen overleden. Een naam met West-Vlaamse roots, zo blijkt ook. Charleroi, West-Vlaanderen, Antwerpen. Er vallen moeiteloos verhalen te verzinnen.
Stijn Vranken is dichter van dienst voor meneer R.C. en laat weten niet op bezoek te gaan bij de buren, niet rond te horen in de cafés in de wijk, maar schrijft me: "Dit draait niet om zijn leven. Dit draait zelfs amper om zijn dood. Dit draait om de dood, in één van zijn meest grijnzende, door onszelf geschapen gedaantes." Op de uitvaart van meneer R.C. leest hij volgend gedicht.
Vaag soms hoe het was, steeds
duidelijker nooit hoe het zal.
Veel weten wij niet.
Hoeveel waarvan en voor wie,
waarom en wanneer dan, wij,
toeschouwers van het onzichtbare,
verstokte bedenkers van de eeuwigheid.
Veel kunnen wij niet.
Enkele dagen dit lichaam besturen,
deze aarde bestaan, daarop al eens
de hemel beramen. En wachten, allemaal
samen apart in kamers op elkaar of iets.
Of niet. Veel niet.
Geloven, reddeloos, en ongehoord
ophouden.