Meneer N.V.K. is op 1 september 1954 geboren te Thakhek in Laos en werd in zijn woonst te Antwerpen op 4 november 2010 gevonden, vermoedelijk was hij al anderhalf jaar daarvoor overleden. Zijn uitvaart vond plaats op dinsdag 16 november 2010 op begraafplaats Schoonselhof.
Nooit eerder kreeg meneer N.V.K. zoveel aandacht, en dat pas zo lang na zijn overlijden. Na maandenlang vergeefs aanmaningsbrieven sturen om de achterstallige huur te innen, klopt de deurwaarder op 4 november op zijn deur en treft hij het gemummificeerde lijk van meneer N.V.K. aan. N.V.K. is op dat moment al bijna twee jaar dood. De buren hadden enige tijd last van een kwalijke geur op de gang, maar die verdween weer en ze leefden nietsvermoedend verder. Pas wanneer de deurwaarder met de bankafschriften in de hand meneer N.V.K. zijn geld miste, ging men op zoek naar de oorzaak.
De bootvluchteling die net vierenvijftig jaar was, wordt een nieuwsbericht op televisie en in de kranten, en later op de avond wordt zijn dood nog eens belicht in een duidingsprogramma waarna men een passend filmpje toont over ‘de eenzaamheid in de grootsteden’. Een lijkschouwer komt vertellen hoe een lijk op natuurlijke wijze kan mummificeren. De buren getuigen over hun grote onwetendheid. In alle berichtgeving komen ook de maatschappelijk werkers aan bod, die inspanningen verrichten om het contact te verhogen tussen de bewoners van de sociale woonblokken. Zo geldt er in twee woonblokken die op elkaar uitkijken de afspraak dat de gordijnen opengaan wanneer je opstaat, zo weten de bewoners of er iets niet pluis is bij hun overbuur.
In het laatavondjournaal zie ik Paula in beeld komen. Als vrijwilliger bij Kamiano roept ze na een herdenkingswake voor meneer N.V.K. op tot meer solidariteit, we moeten betere buren worden van elkaar. Tijdens de wake legt men bloemen in het portiek van het appartementsgebouw, opgetrokken in zielloos beton. Kaarsjes worden aangestoken bij blok 444.
Volgens buurvrouw Jenny was meneer N.V.K. een kraaknette man, lees ik in de krant de dag nadien, altijd goed gekleed. Omwille van het taalverschil hadden ze geen contact, erkent ze wel. Samen een koffie drinken zat er niet in. Even tot bij hem lopen, evenmin. Meneer N.V.K. woonde vier hoog en had de verdieping jarenlang voor zich alleen, zij woonde drie verdiepingen onder hem. Ze kruisten elkaar weleens in de trappenhal, ja, een vriendelijke, mooie man. Ruimde zelfs andermans vuilnis op in de gang.
Omdat ze hem al een tijd niet had gezien, veronderstelde ze dat hij op vakantie was naar een verre bestemming, of een ongeluk had gehad en in het ziekenhuis lag, of plots verhuisd was, zonder dat iemand zijn plaats innam. Ze filterde wel zijn post van de reclame en hield deze keurig bij. Op een dag zou hij terugkeren, dacht ze. Wat er nu met die stapels post zal gebeuren, weet ik niet. Als niemand je bij leven opmerkt, gebeurt het ook niet bij je dood.
Voor ik tram 24 neem naar begraafplaats Schoonselhof, moet ik mijn schoenen nog poetsen voor meneer N.V.K. Gisteren was ik ook op Schoonselhof om de graven van alle eenzame uitvaarten te bezoeken. Het graf van meneer A.D.S., de laatste in de rij, lag overladen met bloemstukken, rozen en kransen. Bij zijn uitvaart daagde echter niemand op. Ik wilde graag weten wie er na zijn dood nog zo bekommerd om hem was, van wie al die bloemen kwamen, vanwaar dit nobele gebaar.
Toen ik links naast de bloemen, tussen het graf van meneer A.D.S. en meneer M.N.P., naar het hoofdeinde met het eenvoudige naambord wilde stappen, zonk ik weg in de zompige aarde die zich als solide ondergrond voordeed. Ik zakte tot aan mijn enkels in de modder en geraakte er met weinig elegante bewegingen weer uit. Wanneer ik op het droge stond, kon ik op het lint van een van de kransen lezen dat de bloemen van ‘dos amigos’ kwamen, zijn Spaanse vrienden, die hij nog had, maar die niet te bereiken waren voor de uitvaart. Mijn schoenen vergat ik, ik was blij dat meneer A.D.S. meer eer was toebedeeld dan we aanvankelijk dachten.
Met nette schoenen kom ik aan de hoofdingang van de begraafplaats voor de uitvaart van N.V.K. en groet ik Bert. Er staan al een twintigtal mensen op een kluitje bij elkaar, onverwacht opgedoken sympathiserende mensen, in alle groottes, leeftijden en kleuren. Er hangt een felle mist boven de graven, je kunt niet ver zien, het licht is spookachtig wit. Het duurt niet lang of de eerste twee fotografen sluipen Schoonselhof op, later zullen er nog enkele opduiken in het gezelschap van een journalist. Twee kranten en de openbare omroep komen het laatste eresaluut van meneer N.V.K. vastleggen, alsof hij bij leven al een wereldster was. Het publiek voor de uitvaart groeit aan tot een dertigtal mensen. Het staat in schril contrast met de andere eenzame uitvaarten waar het meestal muisstil is.
Ik groet Paula die opnieuw haar steun komt betuigen en rode rozen heeft meegebracht die ze uitdeelt onder de aanwezigen. Ze komt rozen te kort. Bloemstukken en kransen gaan samen met mijn twee potjes purperen heide in de lijkwagen, op de kist. Van Paula kom ik te weten dat de aanwezigen met het Aziatische uiterlijk meneer N.V.K. vroeger nog hebben gekend, ze hebben foto’s uit die periode bij. Nochtans spraken ze elkaars taal niet. Samen met enkele landgenoten en Vietnamezen zou hij midden jaren negentig in een opvangcentrum van het Rode Kruis in Merksem hebben gewoond. Hij werkte toen als kleermaker in Aartselaar waar hij kostuums vergrootte of verkleinde. Blijkbaar hebben zijn collega’s later erge ruzie met meneer N.V.K. gehad, die in een kramp schoot, waarna het contact resoluut werd verbroken voor lange tijd. N.V.K. trok zich bij leven terug en kwam zelden buiten.
Later zal ik in een reportage lezen dat N.V.K. nog één keer feest heeft gevierd. Zijn buurman Saidi, een oudere Marokkaanse muzikant, nodigt hem op oudejaarsavond 2007 uit voor een fles whisky en een maaltijd. Het gesprek wil niet vlotten, aangezien ze elk maar een paar woorden gebroken Nederlands kennen. Saidi neemt zijn akoestische gitaar bij de hand, en N.V.K. fluit mee. Rode wijn vloeit, ze lachen, maken muziek en nemen vroeg in de ochtend afscheid van elkaar.
De oude bekenden van N.V.K. nemen het fototoestel in de hand en fotograferen elkaar in diverse poses voor de lijkwagen, de kist, en later het graf. Wanneer de stoet in gang wordt gezet, cirkelen de persfotografen als paparazzi rond het bonte gezelschap. Ze staan steevast in de graskant, lopen tien meter voorop om zich dan om te draaien en de rouwenden te fotograferen.
Aangekomen bij perk U worden eerst alle bloemstukken door de vier dragers naar de kuil gedragen, het gezelschap wacht gedwee, een telefoon gaat en iemand neemt luid op, waarna we achter de kist het perk opstappen. Als de kist op schragen staat en het geroezemoes is verstomd, dankt Bert de aanwezige mensen voor hun komst en geeft hij een teken dat ik tot het voorlezen van het gedicht voor N.V.K. mag overgaan. Ik stok af en toe bij het voordragen en mijn benen trillen. De hele tijd duwt er een journalist zijn radiomicrofoon onder mijn neus.
De rivier Mekong was een naad tussen
uw oude stad en een ander niemandsland,
toch viel u een bestemming te beurt
door meer onbekendheden begrensd.
Met de bankafschriften in de hand
vermoeden we dat u hier heeft geleefd
onder ons, vier hoog, in een verlopen
kalenderjaar als een kraaknette vent.
Waar generaties Egyptenaren jaren tobden
over het procedé, werd u een mummie
op zichzelf, onwel geworden en liggend
naast uw bed, van het leven afgewend.
Zeven minuten zendtijd op de televisie,
uw vertrek werd geduid in het journaal,
een column op pagina twee in de krant,
zoveel aandacht was u vast niet gewend.
Ongemakkelijk zijn we van uw verdwijning,
uit verontwaardiging worden we plots
betere buren, uw buurvrouw Jenny had
koffie gewild als ze uw taal had gekend.
Wij hebben gefaald, geef ik grif toe, pas
bij het ontbreken van uw geld u opgemerkt.
Zelfs met uw jarenlange zwijgen over de dood
heen, hadden we moeten weten wie u bent.
Na het voorlezen van het gedicht leg ik het papier op de kist, zodat het straks mee het graf in kan. Ceremoniemeester Bert gebaart dat iedereen rustig zijn tijd mag nemen om afscheid te nemen en te groeten. De Aziatische groep heeft het duidelijk moeilijk met dit bizarre vertrek van meneer N.V.K. Als halverwege het groeten de rij wachtenden is geslonken, komt ook buurvrouw Jenny aan de beurt. Voor mij was ze een naam in de krant, nu verschijnt ze plots voor mijn neus.
In een blauwe anorak stapt ze met stevige passen naar voor en haalt een handgeschreven brief uit haar binnenzak. Ze geeft Bert een teken dat ze nog iets wil zeggen, iets voordragen, een woordje dat ze heeft voorbereid. Ze steekt van wal met een mondig ‘lieve buurman’, waarna ze een opiniërende preek uitstort: ‘Mijn speech is vast niet origineel, maar men kan er niet genoeg nadruk op leggen dat in een maatschappij waar alleen geld belangrijk is, twee jaar dood liggen op een appartement niet zo verwonderlijk is. Zolang je rekeningen betaald werden, werd jij met rust gelaten. Maar toen de kassa niet meer rinkelde, werd je op het matje geroepen. [...] Wij, de buren, konden niets doen, naar ons wordt toch niet geluisterd. Dat hebben we vorig jaar ook ondervonden. We verwachten nog steeds antwoorden op de vragen over onkosten die onterecht werden aangerekend. Wij kunnen helaas geen deurwaarder sturen. Ja, buurman, ik hoop dat je naar een echt sociaal oord bent afgereisd. Want één ding zal jij ook wel geleerd hebben met ouder te worden: van menselijkheid, solidariteit en eerlijkheid... word je niet rijk. Dag buurman.’
Ik denk terug aan Thakhek in Laos, Zuidoost-Azië. Ik ben er nooit geweest, maar heb me met behulp van Google Maps toch een beeld proberen te vormen van de plek waar hij opgroeide in een klein huisje aan de Main Road, een belangrijke weg die naar de rivier Mekong leidt. Een van de machtigste rivieren in Azië, die hij op zijn eenentwintigste overstak om Thailand te bereiken, vanwaar hij in het vreemde en koude België is geraakt.
Nadat iedereen op zijn of haar manier heeft kunnen groeten, wordt de kist neergelaten en gaan de flitsen van de camera’s. Daarna klontert het gezelschap uit elkaar, de aanwezige pers stelt de mensen nog enkele vragen, waarna iedereen huiswaarts keert, te voet of met de wagen, in de mist die als een dikke sluier over de begraafplaats hangt.