J. N. is op 9 december 2013 geboren in Parijs en in het ziekenhuis van Edegem overleden op 22 januari 2014. Zijn begrafenis vond plaats op 6 maart 2014 op begraafplaats Schoonselhof.
De uitvaartleider neemt de kleine kist met de baby in zijn armen, zet zijn linkervoet voor zijn rechter-, zijn rechtervoet weer voor zijn linker, stapt traag het border van het kinderkerhof op. Met drie witte rozen in mijn handen kom ik hem achterna, dan volgen Gilles en Martijn van de administratieve dienst van begraafplaats Schoonselhof, twee van hun vrouwelijke collega's die inderhaast zijn opgedoken om de uitvaart bij te wonen - ik ken hun namen nog niet - en tot slot is daar de tweede drager, die achterbleef om het kofferdeksel van de veel te grote laadruimte van de lijkwagen te sluiten. De uitvaartleider plaatst het kistje voorzichtig op de aarde voor het gat in de grond, een smalle donkere koker in het grasveld, waarna we in een halve cirkel eromheen gaan staan. Naast het vers gegraven kuiltje zijn de kleine plekken omgewoelde aarde op het speciaal daarvoor ingerichte perk makkelijk te tellen. Molshoopjes zijn het; graven van een foetus, een baby, een minimens.
Zonet vond hier nog een islamitische uitvaart onder vier volwassenen en een imam plaats. We hebben vanaf de oprijlaan staan kijken hoe de imam druk gebaarde en het woord nam. Hun ritueel was breedsprakig en uitvoerig. Van de graver die naast ons op zijn schop leunde, hoorden we dat het om de moeder en vader hun tweede dode kindje ging. Na afloop kwam de imam ons condoleren met ons verlies, waarbij hij informeerde wie de ouders waren. We stamelden wat, Gilles werd even aangeduid als interimvader. We zijn hier met vijf samengekomen voor de begrafenis van een voor ons tot voor kort onbekend kind, een baby nog.
In Parijs geboren op 9 december 2013, en in UZ Edegem voor dood achtergelaten op 22 januari 2014. Tweeëntwintig dagen geleefd in 2013, en tweeëntwintig dagen in 2014 - opgeteld amper vierenveertig dagen oud.
'De ouders bezochten het ziekenhuis van Luik en hebben daar een schimmig adres in Italië achtergelaten', vertelt Vicky van de Firma aan de telefoon. 'Maar het kindje is uiteindelijk aan verwaarlozing gestorven in het ziekenhuis van Edegem. Van de ouders geen spoor.' De moeder zou Servisch zijn, de vader Roemeens - maar niets is zeker in deze grillige vlucht langs steden en landen.
Hadden ze geen geld voor voeding en verzorging? Was het kindje al van bij de geboorte ziek? Er is ook nog onduidelijkheid over de naam van de kleine jongen, Jayson. Er zijn twee rijksregisternummers gevonden, elk met een aparte naam, of gaat het om twee kinderen, elk geboren op dezelfde dag? Ik bel een dichter op wiens werk wemelt van de kinderen, familiegeluk, kleine dagen, maar het is vakantie; hij is zelf met de kinderen weg. Op minder dan vierentwintig uur van de uitvaart begin ik zelf aan een gedicht dat tegen de avond, op een komma na, af is.
Op de ochtend van de uitvaart ontvang ik nog een mailtje met de laatste details. Wat vaststaat is dat de ouders illegaal in België verbleven, en bij uitbreiding hun zoontje. Zoiets wordt blijkbaar bij de geboorte doorgegeven. Uit het niets doken zij op, en naar het niets gaat de kleine Jayson heen.
Uitvaartleider Rik, die de kleine kist naast de kuil heeft neergezet, doet teken dat het tijd is voor het laatste woord. In die vijf jaar dat ik eenzame uitvaarten bijwoon, is dit het eerste kind dat we zullen begraven, en op die zesde maart tussen de molshopen, naast die kist die nog geen arm lang meet, hoop ik hartsgrondig dat deze achtergelaten Jayson de laatste is. Ik zet een stap dichterbij en schraap mijn keel.
Jouw reis rond de wereld in vierenveertig dagen:
Roemenië, Servië, Italië, Parijs, Luik, Edegem,
in Wilrijk, Antwerpen, een witte kist, het niets.
En dat terwijl tussen wieg en graf grosso modo
een langer leven past. Je groeit op, verdient het
om verliefd te worden op een strand bij Barcelona,
het noorderlicht in Noorwegen te ontdekken,
je krijgt een kind, of twee, of drie, waarvoor
je zelf wiegenliedjes zingt - en nadien pas Napels zien.
Niet dit. We wilden een kans om met jou te praten
over je twee namen, de geur van tientallen
steden in je bloed, over maan en roos en vis.
Niet dit: nog tandeloos en al verloren zoon van Europa,
met je onbekende paspoort en kapotte kompas,
met twee ouders hun adresloze gemis.
Ik zet een pas achteruit en laat de graver de kist boven de kuil houden. Het formaat klopt niet. De kleine Jayson is nog te groot voor het gat in de grond. De graver zet de kist weer opzij, kijkt vragend naar Rik of we het perk niet willen verlaten, maar nee, we wachten wel op wat komen moet. De schop gaat opnieuw de aarde in. Langs drie kanten van de kuil gaat er nog een rand van vijf centimeter af, ongeveer vijftig centimeter diep. Het werk gebeurt grondig, de graver hakt met de spade fel in het gazon, hard klinkt het geluid van het metalen blad in de grond, de doffe klap van de opgegraven aarde volgt.
Bij deze uitvaart gebeurt alles in het klein. Er zijn geen rolluiktouwen nodig, geen zes dragers, geen machine om het gat te vullen. De graver laat het kistje vanonder zijn oksel zakken, legt het gevouwen blad papier met het gedicht op het deksel, strooit de aarde als een deken over het hout. Dan begint zich een grafheuvel te vormen, een opwelling in het landschap, dat de graver met de achterkant van zijn spade secuur in een zeshoekige lange vorm drukt, een zandkasteel voor Jayson waarin ten slotte de witte rozen worden gedrukt, medailles voor een gestrande ontdekkingsreiziger.