Meneer J.K. is op 27 september 1955 geboren te Mayen in Duitsland en overleden op Linkeroever op 15 september 2009. Zijn uitvaart vond plaats op 29 september 2009 op begraafplaats Schoonselhof.
Mijn fiets sorteer ik in de daarvoor voorziene stalling naast de Sint-Andrieskerk. Voor de hoofdingang van de kerk staat het busje van de Firma, het kofferdeksel staat als een grote mond open, en de vier dragers staan erbij te kijken en te roken. De koster loopt ook in de buurt – een gezette vrouw die met talloze kerksleutels in haar hand rammelt. De meegebrachte chrysant zet ik op de grond naast het trapportaal zodat ik de handen vrij heb om ook een sigaret op te steken. Ceremoniemeester Bert is er niet bij. De andere dragers en ik kennen elkaar nog niet zo goed, hun namen zijn me nog onbekend, we hebben elkaar nog niet veel te vertellen. Ik kan ze ook nog niet goed uit elkaar houden, elk in hun zwijgzame rol.
Ik had de slechts 107 woorden in de krant gelezen: “De politie van Antwerpen kreeg dinsdag rond 8 uur een oproep binnen over een lijk aan het Frederiek Van Eedenplein op Linkeroever. (…) Het slachtoffer, een 53-jarige Duitser, lag tussen enkele banken. Hij was dakloos.” Dat bericht stond ergens weggedrukt in een kolommetje, regionaal nieuws, waar er plek vrij was. De Firma nam twee dagen later contact met me op.
Paula komt aangestapt en begroet me hartelijk. Ze is lid van Kamiano, een initiatief van de Sint-Egidiusgemeenschap, is een vaste waarde in het leven van wie in Antwerpen op straat moet leven. Op woensdag en zaterdag voorziet Kamiano een maaltijd voor de armsten en de zwaksten in de stad, al zijn ze het bekendst geworden met hun jaarlijkse kerstmaaltijd voor de thuislozen. Daags nadat ik had toegezegd om voor meneer J.K. het gedicht te schrijven, nam Kamiano per mail contact met me op. Zij hadden J.K. goed gekend als een dakloze die regelmatig kwam eten, en onder zijn straatburen werd gewaardeerd om zijn hulpvaardigheid en charme. Je kon hem haast elke dag op de Groenplaats vinden waar hij de laatste jaren veel vrienden zag sterven. Meneer J.K. heeft nog familie, waaronder twee zonen die in Duitsland wonen. Maar zij lieten weten niet aanwezig te zullen zijn - ze zouden wel bloemen laten leveren.
Kamiano had een kerkelijke dienst in de Sint-Andrieskerk vlakbij de Groenplaats geregeld. Het leek me onzinnig om me plots terug te trekken omdat er een gemeenschap was waarin J.K. functioneerde, dus spraken we af dat ik het gedicht alsnog zou voorlezen op begraafplaats Schoonselhof. Kamiano sloot de mail af met ‘daklozen worden niet oud' en een uitnodiging om hun centrum te bezoeken. Het ligt in de schaduw van de politietoren. Er is een gaarkeuken waar verschillende vrijwilligers het eten ronddragen voor de vele gasten, er is een kapper en een wasserette, je kan er douchen, een dokter consulteren en nieuwe kleren krijgen, en Paula zal me later meetronen naar de kleine geheime kapel bovenaan in het gebouw.
Een voor een druppelen kennissen van J.K. de kerk binnen. Hubert, een van zijn beste vrienden, is er. Een vrouw met vier zakken en een boodschappenwagentje klimt de trappen op, de wieltjes tikken bij elke trede tegen het beton. Ze gaat helemaal achteraan zitten. Een andere man neemt met zijn digitaal toestel enkele foto’s van het bonte gezelschap dat in de linkerbeuk zit. Na drie scherpe flitsen duwt hij het toestel in Hubert’s handen, gaat zelf weer zitten, en vraagt Hubert om een foto van hem te nemen. Paula fluistert me in de rechterbeuk toe dat deze fotograaf zoveel mogelijk uitvaarten bezoekt. Ik hoor het digitale piepje en een flits weerkaatst in de hoge gewelven. Vier vrouwen van Kamiano zetten bij het binnendragen van de kist het intredelied in, waarna psalm 23 wordt gezongen: “Voorspoed en zegen verlaten mij nooit, elke dag van mijn leven. Het huis van de Heer zal mijn woning zijn voor alle komende tijden.” Naast de foto van meneer J.K. staat mijn chrysant. Verder zijn er geen bloemen toegekomen om op de kist te leggen. Tijdens de ceremonie zijn nog enkele mensen binnengekomen. De afscheidsviering wordt afgesloten met tien mensen.
Hubert en ik rijden mee in de auto van Paula. De andere daklozen trekken met hun hebben en houden terug naar de Groenplaats. Door een ongeval in de Nationalestraat zijn we onverwacht vroeger op Schoonselhof dan de dragers die voor ons zijn vertrokken. Ons kleine gezelschap rijdt door naar perk U waarna de kist naar de kuil wordt gedragen. Een van de dragers zet nog een gebed in, Hubert begint te snikken en ik draag mijn gedicht voor:
Er was u misschien het verkeerde deel
van de aarde toebedeeld, u had uw huis
vast met andere ramen voorgesteld maar
uiteindelijk gaat alle leven om een afstand:
de lap vlees tussen twee ogen, de pendelende
pas van land tot land, het gekruip van de dood
over het plein dat te weinig hoeken kent.
Niet de honderdenzeven woorden in de krant,
niet het reizende volk dat u vandaag eert,
niet alle bezoek maakt het verschil,
evenmin dit gedicht.
Misschien deed uw charmant accent
het wel werd mij verteld, of was u
het mooist met uw schaterlach die
de roest tussen de gewrichten weg wast.
Het laatste ommetje bracht u op
een andere oever vanwaar u naar
het water staarde, eventueel
een nieuwe comfortzone zocht.
Maar de knapste afstand was toch deze:
onberoerd liet uw geslenter niet.
Terug onderweg naar het stadscentrum vertelt Paula over meneer J.K. die binnenschipper is geweest. Over de vaart als metafoor voor de vrijheid, en hoe ongelukkig binnenschippers zich kunnen voelen aan wal. Hoe meneer J.K. die bewuste avond op zijn eentje naar Linkeroever trok, op een bankje ging zitten en hoogstwaarschijnlijk naar de Schelde keek.