Mevrouw H.V.I. is op 5 november 1928 geboren en in haar woning te Wilrijk overleden op 21 juni 2010. Haar uitvaart vond plaats op dinsdag 6 juli 2010 op begraafplaats Schoonselhof.
Op achtereenvolgens een klein kasbonnetje van de winkel waar ik die middag printerinkt had gekocht, mijn rittenkaart voor de trein en een fotokopieerkaart van de bibliotheek, pen ik in een rokerige kroeg in de nacht voor de uitvaart een gedicht neer voor mevrouw H.V.I. Het gedicht komt in drie delen, met evenveel consumpties, en de afzonderlijke stukjes papier die ik in mijn portefeuille steek, nummer ik nauwkeurig om het overzicht te bewaren. Zo schik ik bij thuiskomst de snippers ook weer in de correcte volgorde op mijn schrijftafel.
Het is een opeenvolging van lange regels, hier en daar zijn woorden doorgehaald en mijn handschrift is rommelig – het schiet alle kanten uit. Bij het licht van een nachtlampje schrijf ik alles keurig over op een vel papier, sorteer de woorden nog eens, schrap hier en daar iets, probeer het gedicht nauwkeurig te krijgen, tot ik ten slotte omval van de slaap en enkel nog I want you (she’s so heavy) van The Beatles in mijn hoofd dreunt – het laatste nummer dat ik had gehoord in het café.
Om vijf uur in de middag had Renée van de uitvaartonderneming de details omtrent de uitvaart van mevrouw H.V.I. doorgegeven. Tot op het laatste moment had ze verwacht dat er familie of vrienden zouden komen, maar er was niemand gevonden. De uitvaart zou morgen in de vroege namiddag plaatsvinden, in het auditorium van de Firma. Ik had beloofd een dichter te zoeken die bereid was zich in gedachten een avond en een nacht op te sluiten met mevrouw H.V.I., maar niemand van de dichters was beschikbaar. Ik wilde Renée verwittigen van onze afwezigheid op de uitvaart, jammer maar helaas, en probeerde de Firma buiten de kantooruren te bellen. De telefoon ging lang over, waarna ik werd doorgeschakeld naar de nachtwaker. De nachtwaker wist weinig over de geplande uitvaarten, zei dat ik morgen maar eens terug moest bellen als het om een uitvaart voor die dag betrof, om negen uur, als het kantoor weer openging.
Op dinsdagochtend, kwart na negen, bel ik Renée om te zeggen dat ik tegen mijn plannen in toch op de uitvaart aanwezig zal zijn. Ik heb vannacht nog een gedicht geschreven, zeg ik. Ik zal na mijn afspraken in de ochtend hard moeten fietsen om op tijd in het auditorium te zijn, maar ik beloof op tijd te komen. Anders zal er niemand zijn voor mevrouw H.V.I., herhaalt Renée nog eens.
Voorspreker Bert zal weer van de partij zijn, belooft een van de medewerkers van de Firma me wanneer ik buiten adem en bezweet van de hete julizon het koele auditorium binnenstap. Maar het is nog een kwartiertje wachten op hem, Bert is nog buitenshuis voor een andere uitvaart. Ik zie de vier dragers met hun zwarte pakken en dito stropdas, de vijftig lege stoelen keurig in rijen van tien, en de kist van hetzelfde eenvoudige model die ik in zijn soberheid herken.
De kist met mevrouw H.V.I. staat voor een groteske waterval die een rustieke ruis produceert. Het water wordt in een eeuwige cyclus door een mechanisch pompje in leven gehouden. Ik mag op de eerste rij plaatsnemen. Ik kies de stoel uiterst links, net voor de kist. Ik voel de blikken van de vier dragers in mijn rug, de kille leegte van de stoelen achter mij.
Boven het meubelstuk met de waterval groeien enkele varens, en samen met de blokfluitcovers die zacht door de luidsprekers klinken en het geklater, heb ik genoeg om naar te kijken en te luisteren bij het wachten op ceremonieleider Bert. Die arriveert niet eens zoveel te laat, maar moet eerst zijn handen wassen en zijn mapje met bezinningsteksten ophalen in zijn kantoor, waarna we handen schudden en het verloop van de uitvaart bespreken. Het is een uitzondering dat de dienst niet meteen aan het graf begint, maar in dit pompeuze decor wordt georganiseerd. Renée had op enkele nabestaanden gerekend, toen ze de zaal voor mevrouw H.V.I. reserveerde.
Eerst wordt het volume van de cd-speler luider gezet, waarbij het geluid van de blokfluit dat van de waterval naar de achtergrond drukt. Het is een bekende cover, ik herken het melodietje waarin een trompet bijvalt, maar kan het origineel niet thuisbrengen. Na afloop van het nummer drukt Bert op de pauzeknop en leest hij een tekst voor. ‘Ons gevoelsleven is verschraald en verarmd’, zegt hij. En: ‘We hebben meer dan ooit behoefte aan zachtmoedigheid, aan tederheid.’ Tijdens het voorlezen kijkt Bert alleen naar mij, en niet naar de vier dragers die in de schaduw aan de zijkant van de zaal zitten, wat onbehaaglijk aanvoelt.
Dan zet Bert het volgende blokfluitnummer op waarvan ik het refrein herken en bijna zeker weet dat de titel Een beetje liefde, of iets in die trant is. Wanneer het nummer met een scherpe finale eindigt drukt Bert weer op stop, leidt me in en zegt dat ik mag plaatsnemen achter de katheder.
Stiller dan de mot in het gordijn worden we haast nooit
maar uw diepdruk in het velours zwijgt rigoureus.
Geen ruit in uw huis beslaat nog
bij het staren naar de zwerfkat
blazend naar de maan.
Niets raakt u nog aan
of misschien reikt u vannacht accidenteel
een worm de hand
zoals u dat deed met een toevallige passant
die de kabbelende pas in uw stap
niet lichtvoetig vergat.
Van elke ster kennen we de naam
zoals de maan als laatste man
uw gedaantes onthield.
Ik wil geloven dat hij vannacht
enkel voor u een walsje draait.
Na mijn voordracht, die ik stamelend opdraag aan mevrouw H.V.I., gaat Bert achter de katheder staan, en schalt er weer een nummer tegen de muren van het akelig lege auditorium. Ik vraag me af hoe het zo is kunnen aflopen voor mevrouw H.V.I. Ze woonde in een woonwijk naast een drukke weg vol autowinkels en meubelbedrijven, en had twee parken in de buurt waar ze misschien een wandeling maakte. Er was geen familie bekend, maar kwam ze nooit iemand tegen op straat?
Bij de laatste noten van het nummer neemt Bert weer het woord en komt er nog een bezinningstekst over de kracht van woorden in de samenleving. Na het groeten van mevrouw H.V.I., de dienst is ten einde, staat Bert erop die laatste tekst voor mij te kopiëren.
En terwijl ik in de comfortabele wachtkamer mag zitten, een doos tissues op het tafeltje voor mij, zie ik door het raam de dragers de kist met mevrouw H.V.I. in de auto laden. In het spreekkamertje dat om een muurtje zit, hoor ik twee mensen de uitvaart van hun familielid bespreken. Er wordt getwijfeld welk koosnaampje voor hun moeder of grootmoeder op de rouwkaart moet. De stem die antwoord geeft, moet die van Renée zijn. Tijd om een gezicht bij de stem te fantaseren heb ik niet, Bert daalt de trap af en houdt een papier vast.
‘Nu kan ik het nog eens herlezen’, zeg ik.
Bij het naar buiten gaan is de stoffige hitte benauwend en condoleert een van de dragers me met het verlies van mevrouw H.V.I.