Meneer G.D. is op 6 november 1950 geboren te Antwerpen en daar thuis overleden op 1 februari 2012. Zijn uitvaart vond plaats op woensdagmiddag 15 februari 2012 op begraafplaats Schoonselhof.
Ik ben het verslag van de uitvaart van mevrouw P.D. nog aan het schrijven als het mailtje van Renée binnenkomt met de boodschap dat de Firma volgende de week een nieuwe eenzame uitvaart zal verzorgen, op woensdagmiddag 15 februari. Ik antwoord haar meteen dat ik zelf zal schrijven voor meneer G.D., het is al een hele tijd geleden dat ik nog eens een uitvaart begeleidde met een gedicht.
Behalve dat meneer G.D. thuis is overleden zijn er verder geen gegevens bekend. Ik tik zijn straatnaam in op Google Street View en bekijk zijn huis. Bij het inzoomen op de brievenbus is de belettering niet te lezen. Een fiets en een lege kinderwagen staan tegen het boompje voor de voordeur. Er loopt niemand op straat. Het haalt eigenlijk niets uit; het adres opzoeken en de foto’s van de witte gevel bekijken, want het huis ziet er in de realiteit toch altijd een tikkeltje anders uit – al was het maar omdat het een ander seizoen is en er een ander licht op schijnt.
Het huisje ligt in de Antwerpse buurt Schijnpoort, mij bijna geheel onbekend. Ik weet niet zo goed waar Schijnpoort begint of eindigt, maar ik neem tram 12 bij het Coninckplein in Antwerpen Noord, waarna die in een slingerbeweging via het Stuivenbergplein en sociale woonblokken naar Park Spoor Noord rijdt, het bruggetje onder de spoorweg neemt, waar ik afstap aan de twee tankstations.
Aan het rode tunneltje zie ik de uitvergrote prent van Suske en Wiske hangen en thuisgekomen zal ik ontdekken wanneer ik voor het eerst iets over de wijk Schijnpoort heb gehoord. In het stripalbum ‘De 7 schaken’ komt de Schijnpoort voor als de buurt waar Willy Vandersteen school liep en het Stuivenbergplein als de plek waar hij is geboren. Als ik verder google ontdek ik dat Station Antwerpen-Schijnpoort een goederenstation is en dat er een loods is met draaibanken en een wasstraat waarin passagierstreinen worden schoongemaakt om de coupés nadien aan elkaar te schakelen tot nieuwe treinen.
De dooi heeft zich ingezet en de straten zijn nat. Ik moet goed uitkijken waar er nog een plek ijs zit. De straat waar meneer G.D. woonde, zit gekneld tussen de spoorweg en de Slachthuislaan, een soort van ongelukkig eilandje omgeven door tramlijnen, drukke verbindingswegen, tankstations en lelijke winkels met nutteloze prullaria. Ik ben al op veel troosteloze plekken in de stad geweest, maar dit straatje is in combinatie met de regen misschien wel het droevigste dat ik heb gezien. Zijn huis is onderverdeeld in een 9A en een 9B, elk met een deur en drie verdiepingen, zes kleine appartementen onder één dak.
Meneer G.D. betrok een appartement in 9A, maar als ik voor zijn deur staat komt bij 9B een zwarte man buiten die ik aanspreek in de veronderstelling dat hij een buurman moet zijn. Het is moeilijk praten vanwege zijn gebrekkige kennis van het Nederlands, maar als ik met gebaren uitleg dat meneer G.D. is overleden en ik het woord heb op zijn begrafenis knikt hij heftig en wijst naar het raam op de gelijkvloers van 9A.
‘Ja, dood, dead,’ zegt hij luid. Meer dan dat de buurman is overleden weet hij ook niet. Als ik met de combinatie ‘begrafenis, funeral, uitvaart’ mijn reden van bezoek tracht te verklaren, dat ik wil weten of iemand meneer G.D. goed gekend heeft, antwoordt hij enkel met ‘dead, dood’. Pas als ik met enkele oneerbiedige armbewegingen uitbeeld wat volgens mij universele beeld van aarde en een kuil is, denk ik dat hij me begrijpt, en hij verwijst me door naar 9B waar de huisbaas schijnt te wonen. Hij belt driemaal voor me aan maar niemand doet open. De behulpzame buurman beaamt wat ik al begreep: de huisbaas is niet thuis of heeft geen zin in een praatje met een van zijn huurders, en zegt dan dat ik moet terugkomen.
Ik besluit in plaats van met de tram te voet naar huis te gaan, althans een groot stuk daarvan. Langs Park Spoor Noord zie ik een eenzame jogger in de regen tegen de achtergrond van de eindeloze treinen met containers. Meer dan de helft van de containers draagt het opschrift China Shipping, de andere illustere afkortingen. Het geluid van de voorbijdenderende goederentreinen moet de hele dag door klinken. Thuisgekomen zoek ik het telefoonnummer van de huisbaas op in het telefoonboek, maar ik vind het niet.
Op de dag van de uitvaart van meneer G.D. regent het een hele dag en staat er een strakke wind. Ik probeer een andere bloemist uit, en merk dat de drie rozen de helft goedkoper zijn dan bij haar concurrent. Ik vraag of er een cellofaantje rond kan maar de bloemiste vraagt of het bloemen zijn ‘om te leggen’.
‘Dan is het niet verstandig om voor cellofaan te kiezen aangezien ze dan door het plastic sneller stikken.’ Ik antwoord dat ze voor een andere verpakking mag kiezen waarna ze de bloemen haast vakkundig de nek omwringt met een vel papier dat ze tot een soort van waaier vouwt en niet.
‘Dit is nog beter voor het milieu ook,’ zeg ik beleefd. ‘Zo zonder het plastic.’ Ik denk aan mijn tante die niet graag heeft dat je bloemen met aluminiumsnippers of cellofaantjes mee de kuil inwerpt - slecht voor de natuur, het vergaat niet, of moeilijk.
Op begraafplaats Schoonselhof is er al één lijkwagen, een gloednieuw model dat een beetje op de kruising tussen de pausmobiel en een uit de hand gelopen gezinswagen lijkt. Ik vind de oude modellen mooier. Die zwarte lange doodskisten op wielen.
De dragers staan al ter hoogte van het nieuwe perk W1 waar meneer G.D. zal worden begraven, maar ze komen even aangereden om me in te lichten dat ze wachten op een tweede corbillard. ‘Deze heeft namelijk geen kist mee,’ zegt Dennis. Hij vraagt of ik een paraplu moet hebben maar die sla ik af. Ik wacht wel in het schuilhuisje op de tweede wagen.
In de tweede corbillard zit ceremoniemeester Bert, wie ik een hartelijke hand schud, het is immers lang geleden dat hij er nog eens bij was, en de drager met het keurige witte baardje wiens naam ik niet meer wist.
‘Etienne,’ zegt hij.
Etienne, prent ik me in, Etienne, niet meer vergeten. We delen paraplus met het logo van de Firma op aangezien het harder is gaan regenen, maar het is een heel gevecht ze recht te houden in de stevige wind. Bert wilt geen paraplu want hij heeft een hoed: ‘Een hoed uit Rome, gekregen van de paus.’ Later zal hij me het binnenwerk tonen waar in het Latijn het bewijs staat gedrukt.
‘Heel vreemd,’ zegt Etienne. ‘Als ik buiten moet zijn stopt het normaal gezien altijd met regenen. Ik heb twee hondjes en als ik die moet uitlaten stopt het meteen met regenen.’ Ondanks de regen die niet wil stoppen is Etienne in een vrolijke bui. Totdat we de corbillard, die nog even een formulier bij de administratie moet gaan afgeven, een vreemde route zien nemen. Etienne fulmineert vanop afstand tegen de chauffeur die ‘een nieuwe is en altijd zijn eigen goesting wil doen’, ook onder dragers bestaat er klaarblijkelijk een hiërarchie. Wanneer de corbillard met de kist eindelijk aan komt rijden bij perk W1, slaat Etienne met zijn hand tegen het koetswerk van de wagen. ‘Stoppen,’ roept Etienne. ‘Draaien!’
‘Meneer is een buitengewoon formaat,’ zegt hij tegen mij. ‘Boven de honderdvijftig kilogram.’ De nieuweling zal de corbillard in achteruit het perk oprijden, zo dicht mogelijk bij de graven. ‘Zover krijgen we hem niet getild.’
Zijn overgewicht is misschien een verklaring voor de jonge leeftijd waarop meneer G.D. stierf. Het gaat steeds harder regenen en na ingewikkelde manoeuvres op de drassige ondergrond krijgen ze de lijkwagen tot bij de graven. Dan is het onderhands tillen met vijf dragers en een graver, zelfs Bert tilt mee, ondanks zijn versleten schouder. De kist is aanzienlijk breder en ook de gouden bouten en handvatten zijn massiever. Naast de kist op schragen met iedereen er wat verspreid rond, lees ik mijn gedicht voor meneer G.D. voor.
Tot zover zijn er niet meer gegevens
bekend dan uw naam, geen familie
waartegen u kon vertellen over de
eindeloze treinen van China Shipping,
het schaatsnieuws in uw laatste dagen.
Niemand om in s- of achtbanen omwegen
mee te maken tot de koude in uw botten
tocht, om foto’s te tonen van een snoepreisje
dat u ooit ondernam – ik gok aldoor.
Wat moet ik dan vertellen over wie
ik niet eerder heb ontmoet, een adres
dat ik nooit eerder bezocht. Stamelend,
zonder idee over wat uw ogen vochtig
hield, wie u troostend vast nam bij
wat de dooi nog boven water bracht.
Dus moet het maar met mijn schamele
smalltalk: de straat is weer ijsvrij, men
houdt uw gordijnen dicht, tot zover.
Mijn in vier gevouwen vel papier gaat mee het graf in en wordt onder een bout vast geklemd. Dan is het weer tillen geblazen om de kist uitgebalanceerd de kuil in te laten zakken. Ze gebruiken een extra rolluiktouw voor het evenwicht.
Ik bedenk dat ik laatste tijd te veel kisten heb zien zakken in een kuil natte aarde. De laatste twee maanden kan ik ze niet meer op één hand tellen en vanochtend kreeg ik opnieuw een sms’je dat berichtte over iemands' dierbare die stierf. Aan dit tempo is moeilijk wennen.
Ik geef mijn paraplu terug aan Etienne en groet hem. Ik wijs hem op twee eenden die opvliegen, maar neen, het zijn niet de fazanten of patrijzen die hij hier mist. Hij vloekt en slaat met zijn paraplu weer op de wagen die de nieuweling stuurt en blijkbaar iets verkeerd doet.
‘Ze moeten het nog leren,’ zegt hij.
‘Ja,’ zeg ik. ‘We moeten het nog leren.’