Meneer A.D. is op 18 april 1920 geboren te Wilrijk en in woonzorgcentrum Lozanahof te Antwerpen overleden op 18 april 2014. Zijn asuitstrooiing vond plaats op maandag 28 april 2014 op begraafplaats Schoonselhof.
Sterven op je verjaardag; dat getuigt van een geduldige uitrekening, of van toeval. Meneer A.D. stierf op zijn 94ste verjaardag in zijn bed in het woonzorgcentrum. Of hij de kaarsjes op zijn taart nog heeft uitgeblazen, weet ik niet.
Het dossier van het sociale dienst vertelt dat meneer A.D. vroeger nog in zijn eigen appartement, in een woontoren op de uiterste rand van Antwerpen Zuid, heeft gewoond maar daarna naar een serviceflat is verhuisd. Het zorgbedrijf kwam langs voor boodschappen en poetshulp, maar in 2006 werd hij overgebracht naar het woonzorgcentrum. De dementie had hem ingehaald, thuisblijven kon niet meer.
Volgens de medewerker van de sociale dienst was er nog een neef en diens vrouw, maar die zijn al jaren niet meer op bezoek geweest. “De contactgegevens zijn ook niet meer juist. Ik heb een schrijven gestuurd, maar ik weet niet of zij nog zullen reageren.” Ze zullen niet reageren.
De verpleging van het woonzorgcentrum antwoordt wel op mijn telefoontje. Als ik mijn naam en telefoonnummer heb achtergelaten, word ik een uurtje later opgebeld door de verpleegster die meneer A.D. nog het best en het langst heeft gekend.
‘Hij was een rustig en meegaand iemand’, vertelt ze. ‘Hij kwam in 2006 al stappend binnen, maar zat op het einde in een rolstoel. Door zijn staar kon hij ook niet meer goed zien.’
‘Weet u wat zijn beroep was? Of hij hobby’s had?’
‘Ah, hij was een enorme baseball-fan en had het vroeger ook nog gespeeld. Wanneer we het gesprek die richting uitstuurden, leefde hij weer helemaal op.’
De vrouw van meneer A.D. was blijkbaar al een tijd geleden overleden. Hij bezat enkel nog de gedachtes aan zijn vrouw, het baseball en het verjaren in zijn hoofd.
Maar dat blijkt genoeg te zijn voor dichter van dienst Joke van Leeuwen. Zij mailt me de volgende dag een foto door waarop een groep baseballspelers voor een net staan opgesteld, hun bats liggen in een waaiervorm voor hen uitgestald, met onderaan in de linkerhoek enkele kleine jongens. Het komt uit een internationaal naslagwerk over baseball dat online te raadplegen is.
Ze vond het door de naam van meneer A.D. te googlen in combinatie met ‘baseball’. Volgens het bijschrift staat meneer A.D. ‘2nd from left, boy’. De foto is gedateerd op 1930, meneer A.D. was toen tien jaar oud. ‘Local baseball players took on Japanese sailors in the early days of the sport in Belgium’, staat erbij.
In het boek staat uitgelegd dat in de vroege twintigste eeuw Japanse matrozen hun vrije tijd in de haven van Antwerpen vulden met het spelen van baseball. Meer bepaald op een klein plein, het Wilrijkseplein, waar jonge gasten zoals meneer A.D. rondhingen en de sport leerden. Er ontstonden Antwerpse ploegen zoals de Antwerp Cats, Beltelco B.C. en General Motors.
Het baseball was in 1930 een nieuwe sport in België, en meneer A.D. had de koorts vurig te pakken. Een donkere pet, Amerikaans model, stoer over zijn ogen, ‘Terukun’ staat op zijn trui gespeld - de ploeg van Japan. Anderen dragen zeemanspetten.
De kikkers in de sloot kwaken luid als ik op het bankje voor het crematorium wacht op Joke en de dragers van de Firma. Joke arriveert eerst in haar autootje, dan verschijnt drager Rik plots uit het niets.
‘We zijn klaar,’ zegt hij.
De corbillard met meneer A.D. rijdt voor en we volgen. Op de route naar de strooiweide staan er her en der verschillende groepjes rouwenden die het hoofd even buigen wanneer we passeren, zacht gefluister.
Te hebben kunnen winnen, ja, een homerun
op zijn tijd, dat kwijt, vertroebeld zicht,
gewrichten stram, de vrouw al overleden. Wat
restte u aan heden in de hersenpan?
Het weten van. Van slagkracht, loopvermogen,
van scherpte in de ogen, van winnen.
En dat dat allemaal voorbij moest gaan,
maar ooit eerst mocht beginnen.
Na het gedicht houd ik nog drie witte rozen in mijn hand. Rik doet teken dat ik ze mag neerleggen bij de grijze vierkant in het gras. Ik aarzelde omdat meneer A.D. zo’n zeven meter van de borduur van de strooiweide ligt. Om daar te komen, moet ik over de andere grijze plekken in het gras lopen.
Mijn rozen liggen. Een laatste homerun in het veld.
Onderweg naar de stad is het licht grijs, bedorven lucht, de spanning van onweer. Het moet nog regenen, denk ik, het stof van mijn schoenen spoelen.