Meneer H. V. d. B. werd geboren in Antwerpen op 5 oktober 1941. Hij is thuis in Antwerpen (Kiel) overleden gevonden op 23 mei 2025. De asuitstrooiing vond plaats op dinsdag 1 juli 2025 om 11:30 op de strooiweide De Herder, begraafplaats ’t Schoonselhof in Antwerpen. Dichter van dienst was Lies Van Gasse.
Vijf dagen voor de uitvaart, tegen de middag, fiets ik naar het thuisadres van meneer V.d. B., een flatje in een immens gebouw, iets voorbij het zuidstation van Antwerpen, aan het begin van de wijk Het Kiel.
De schoonmaker is met een keerborstel in de weer in de gang van de woontoren. Ik zie de naam van de overledene op de brievenbus, naast de deurbel staan. Er staat nog een naam voor. Die van zijn vrouw? Misschien, zo wil ik denken, was de vrouw van meneer V. d. B. eerder al overleden en is haar familienaam gewoon blijven staan op het deurknopje. Ik doe teken aan de schoonmaker met het gebaar of hij de de algemene voordeur open wil maken. Ik vraag hem of hij de overledene gekend heeft. Hij schudt zijn hoofd. Een echt gesprek kunnen we helaas niet voeren. Ik probeer Frans, Engels … we vinden helaas geen gemeenschappelijke taal om te communiceren. Ik spreek een paar mensen aan die intussen in en uit lopen. Niemand kent meneer V. d. B.
Buiten, naast de algemene ingang, zie ik een cafetaria. Ze is open. Ik wend me tot een man die in de weer is met dozen en spullen. Wat intuïtief denk ik dat hij de beheerder van de cafetaria is. Er zit een jong meisje met een hoofdtelefoon op aan een tafel naar iets te luisteren, muziek? Twee vrouwen zitten naast haar aan een koffie en verdelen een boek speelkaarten onder elkaar.
De man schudt zijn hoofd, neen, H. V. d. B. is hem niet bekend. Kwam in ieder geval niet naar de cafetaria. Misschien eens proberen bij de verhuurmaatschappij? De man wijst schuin weg naar buiten, daar is het bureau. Ik vind een papiertje met een telefoonnummer aan het raam van het bureau: Wie een gesprek wenst of informatie nodig heef kan bellen naar …
En ik bel. Niemand pakt op. Het is natuurlijk midzomer en dus komkommertijd. Op de voice mail spreek ik in waarvoor en voor wie ik bel. Bij mijn derde poging de dag daarop wordt me gezegd contact op te nemen met de sociaal assistent van de verhuurmaatschappij die verantwoordelijk is voor deze woontoren. Ik krijg een gsm-nummer en een mailadres. Op de gsm spreek ik een boodschap in. De sociaal assistent antwoordt per mail maar verontschuldigt zich voor het feit dat hij me niets kan vertellen over de gestorven man.
‘Tot mijn spijt heb ik meneer nooit echt gekend. Het was iemand die zijn huur netjes betaalde en voor geen problemen zorgde. Ik kan ook niets terugvinden in het dossier, helaas. Mijn voorganger zal hem misschien wel gekend hebben maar zij is met pensioen gegaan.’
Ik stuur de mail van de man door naar Lies. Dit is alles, wat in dit geval werkelijk niets is, wat ik te weten kom over meneer V. d. B.
Op de dag van de uitvaart, een zonnige dinsdag in een zacht briesje, koop ik een bos trosanjers in de supermarkt onderweg naar de begraafplaats. Lies staat onder een boom in de schaduw te wachten als ik arriveer. De voorgangster van onze kleine stoet stelt voor - als the least we can do - om de mooiste strooiweide te nemen vandaag. Dat is De herder, genoemd naar het bronzen beeld van beeldhouwer Paul Landowski dat tegen een wand in alle tinten groen de verst gelegen strooiweide overziet.
De voorgangster verwelkomt Lies, de chauffeur en mij nu officieel bij het afscheid van meneer H. V. d. B. Zijn wij de laatste mensen die zijn naam uitspreken? Zij schetst in enkele woorden de eeuwige terugkeer die in leven en dood verborgen zit. Daarbij drukt ze de hoop uit dat meneer V. d. B. mooie fases in zijn leven heeft mogen beleven. In ieder geval is het nu onze taak om wat rest van de overledene los te laten, terug te geven aan de aarde.
Lies sluit het woordgedeelte af met haar gedicht dat ze ingetogen en helder voordraagt:
Soms kijk ik in de verte naar de tijd
die niet stilstaat, maar achteruitdraait
naar wat alleen in het verleden bestaat.
Er wappert wel eens iets aan de daklijn.
Onze wegen zijn er dubbel geplooid
en netjes wordt de huur betaald.
Toch zijn er tekenen van een verdwijnend leven:
kleine schimmelrestjes, een kat die aandacht vraagt,
uitgedroogde kamerplanten, die stoep die niet geveegd wordt.
Niets aan de hand, denken we,
soms ben je al tijdens je leven verdwenen:
zon in de zee, glijdend langs lijnen
die daken het water in trekken.
Huizen zijn onze beste bewakers.
Binnen hun muren wordt traagheid bewaard
en andere vormen van verglijden.
Zoals hoe ik opsta en je naam roep,
voor de spiegel mijn gezicht uitgom
en vergeet wanneer ik vergat.
Tijdens de enkele minuten stilte daarna richt ik mijn blik op De herder, het bronzen beeld dat zich aan de rand van de weide aan de overkant bevindt. Het is met zijn haast twee meter en een half een imposante figuur. Om een of andere reden, misschien door verzen uit het gedicht, beginnen bijbelse verhalen uit mijn kindertijd op te spelen. Terwijl immers ook het gedicht nog nawerkt lijkt het alsof een bewaker of bewaarder, staf in de hand, niets om het lijf, om zo te zeggen ‘een uitgepuurde mens’ die overledenen die hier zijn losgelaten, onder zijn hoede neemt, in een parallel universum van doden onder elkaar.
Na het gedicht leg ik de roze trosanjers aan de rand van de assen rechthoek en wens in gedachten dat meneer V. d. B. het goed kan vinden met De herder die daar over de dode zielen waakt.
Een heel leven geleefd en niemand schijnt je gekend te hebben. Hoe eenzaam moet jij geweest zijn… Of was het je keuze, net als die kluizenaars in de woestijn te worden om dichter bij God te komen?
Ik hoop dat je veilig aan de overkant gekomen bent en daar met open armen ontvangen werd door wie jou lief hadden hier.
Wat een mooi ontroerend gedicht.
Zo fijn verwoord wat het betekent om langzaam uit het zicht van de mensen te verdwijnen.
Alleen de eenzaamheid was er nog.