Meneer G.V.P. was geboren in Antwerpen op 22 mei 1952. Hij is thuis in Antwerpen-Zuid overleden, zijn lichaam werd door de politie aangetroffen op 6 februari 2025. De uitvaart vond plaats op donderdag 27 februari 2025 om 11:00 aan de oude strooiweide van begraafplaats ’t Schoonselhof in Antwerpen.
Meneer G.V.P. was tweeënzeventig toen de politie zijn dode lichaam aantrof in zijn flatje in een bekende winkelstraat van Antwerpen-Zuid, net boven een apotheek en geen 500 meter van mijn huis vandaan. Omdat niemand het lichaam van meneer V.P. heeft opgevraagd en er geen informatie is over enige familieband worden door het uitvaartcentrum De Eenzame Uitvaart ingeschakeld. Max Greyson is beschikbaar voor een gedicht en ik spreek met hem af dat ik ga informeren in de straat waar meneer V.P. misschien het laatst gezien, hoe dan ook gestorven is.
Eerst bel ik aan bij de buren van meneer V.P. wiens naam nog op de bel staat. Niemand geeft thuis. Ik duik de apotheek binnen op het gelijkvloers van het gebouw. Een grote winkel met waar minstens vier bedienden aan het werk zijn. Als ik daar het doel van mijn komst toelicht, zie ik dat de dame die me te woord staat, schrikt. Ze wist niet dat meneer V.P. gestorven was. En wanneer ze checkt bij de andere verkoopsters blijkt dat ook zij nog niet op de hoogte waren.
Er wordt me verteld dat meneer V.P. hier regelmatig over de vloer kwam. Niet omdat hij ziek was, hij leek zelfs altijd nogal in goeie doen, maar hij kwam graag even dag zeggen en een praatje maken. Hij was hulpvaardig en zorgzaam, vinden alle verkoopsters. Zo drukte hij eens zijn bezorgdheid uit over de staat van het trottoir.
Op sommige plaatsen hebben de betontegels lange tijd gevaarlijk los of kapot gelegen. Het hoeft geen betoog dat zo’n straat onveilig is voor zieken, ouderen, kinderen maar ook voor de slechtzienden en blinden in onze buurt. Zo weet iedereen die hier woont dat een paar meter verwijderd van de drukke winkelstraat een blindeninstituut gevestigd is, waar slechtzienden en blinden terecht kunnen voor revalidatie, woonondersteuning en tijdelijk verblijf. Meneer V.P. drong bij een van de apothekers aan op een telefoontje naar de stad voor die losliggende tegels. Het typeert en siert meneer V.P. dat hij zich zorgen kon maken over de kwetsbaren in onze wijk.
Weer thuis check ik bij het uitvaartcentrum of het mogelijk een verdacht overlijden betreft. Amber mailt me onmiddellijk dat inderdaad die mogelijkheid onderzocht is geweest maar het lichaam werd toch zo goed als meteen ‘vrijgegeven’, wist ze. Ik begrijp dat een natuurlijke dood de conclusie moet geweest zijn.
Voor zover ik kan achterhalen, kan niemand me vertellen in welke omstandigheden meneer V.P. gestorven is. Ik meld het weinige dat ik heb aan Max en loop de dagen voor de uitvaart rond in de stille hoop dat deze man een korte en pijnloze dood heeft gestreden. Ik vraag me af waar zijn laatste gedachten naar uit zouden zijn gegaan?
Op de dag van de uitvaart passeer ik een supermarkt waar ik een bosje dieprode rozen koop. Bij aankomst aan de aula staan Max, de voorganger Len en een nieuwe collega Merel me op te wachten. Dat het toch nog heel frisjes is, vindt iedereen. Len is zoals steeds strak in het pak, deze keer in het lichtgrijs, maar zonder overjas. Ik vraag of hij het niet te koud heeft. Hij grijnst. We moeten vertrekken, naar de oude strooiweide, zegt hij, die even weer in gebruik is wegens werken aan de andere weiden. Stipt vertrekt het kleine gevolg dat we met ons drieën zijn achter de ceremoniewagen.
Na het openingswoord van Len vertel ik over mijn kleine maar vruchteloze zoektocht naar wie meneer G.V.P. was. Beroep? Getrouwd? Kinderen? Allemaal geen idee. Ik spreek zijn naam nogmaals uitdrukkelijk uit. Zoals wellicht ooit zijn moeder of vader hem geroepen, geprezen of een standje gegeven heeft. De naam waarmee hij wellicht ook door juffen, meesters, een vriendin, een geliefde, een maatje, een buur, een collega of een baas is aangesproken. Kortom, de naam van een man die geleefd heeft al weten we niet hoe en met wie. Dan geef ik het woord aan Max:
Dit zijn wij, zonder gezicht
stemmen in de luwte
Tussen ons staat een stilte
Dit is loslaten, dit is zwijgen
en vergeven
Dit is passen, dit is opgaan
in het klotsen van de tijd
Dit is kijken, dit bent u
bezorgd en hulpvaardig
Zo bent u verstreken
blijft u bestaan
Zou meneer V.P. tijdens zijn stervensuren stemmen bij zichzelf hebben opgeroepen? Zouden herinneringen aan iets moois, warms, goeds hem getroost, gekalmeerd, geholpen hebben?
Len dankt Max voor de weloverwogen woorden, zo kies en tegelijk zo raak.
Nadat Merel de as heeft uitgestrooid, leg ik één van de rode rozen die ik heb meegebracht, naast het lichtgrijze assen vlak. Het is een fel contrast, dat lichte grijze en dat dieprode van de roos. Op uitnodiging van Len maken we samen een laatste buiging.
Als we bij het afscheid nog even staan na te praten, zegt Len dat hij toch maar zijn overjas zal aantrekken bij de volgende uitvaart. We grinniken. Tot de volgende, zeggen we, maar niet te snel, voegen we eraan toe. Een zinssnede die wel vaker een uitvaart afsluit.
In de auto zet ik de verwarming op al zie ik de bomen bottend hun best doen en hoor ik de vogels lustiger fluiten dan pakweg een dikke week geleden. De rest van de bos rozen die ik heb gekocht zet ik thuis in een vaas. Ter ere van mijn zorgzame, onbekende buurman, meneer G.V.P., en alle andere mensen die ik tot nu heb begeleid naar hun laatste rustplaats en die ik nooit heb gekend. Zijn we in de dood niet allemaal gelijk?
Mooi gedicht, rust in vrede meneer.